takken; eitje onder den top van de eierstokholte bevestigd,
hangend. Dopvruchtje in het dunvleezige bloem-
dek dicht besloten; vruchtwand lederachtig, vleezig.
Zaad van den vorm der vrucht; zaadhuid vliezig, meer
of min met den vruchtwand samenhangend; kiemwit
ontbrekend of in zeer geringe hoeveelheid of zelden
plaatselijk verdikt en tusschen de groote zaadlob en het
kiemworteltje ingedrongen; kiem kogel- of eivormig;
zaadlobben ongelijk, de eene dikvleezig, aan één kant
gespleten en min of meer 2-lobbig, de andere klein en
gevouwen en het kiemworteltje omvattend.
Niet gedoomde heester, met ineengewrongen of klimmende
takken, kaal behalve de hloeiwijze, die grijsviltachtig
behaard is. Bladeren afwisselend, kort gesteeld,
gaafrandig of onduidelijk getand, van onderen vinnervig
en netvormig geaderd. Mannelijke bloemen in kort ge-
steelde, enkelvoudige of weinig -vertakte dichte aren;
vrouwelijke in kleine, gesteelde, kogelvormige, grijs viltachtige
hoofdjes, waarvan er één of meer in de blad-
oksels staan en waarin, tusschen dicht opeengedrongen
schutblaadjes op een kleinen, algemeenen bloembodem
een aantal bloemen bijeenstaan, waarvan gewoonlijk
slechts 1—2 vruchtbaar zijn. Vruchtdragende hoofdjes
slechts weinig vergroot, met 1—2 onbehaarde, gladde
dopvruchtjes, die grooter zijn dan de weinig veranderde
algemeene bloembodem.
Eene soort. M. tortuosa Blanco, in den Maleischen Archipel,
tropisch Australië en de eilanden van behoorend. de Stille Zuidzee tehuis
13. BROUSSONETIA Vent.
Bloemen tweebuizig. Mannelijke bloem: 4-spletig of
4-deelig, met vliezige, in den knop klepswijze aaneensluitende
lobben of segmenten. Meeldraden 4;
helmdraden in den knop neergebogen, bij den bloei
uitgestrekt en boven de bloem uitstekend. Rudimentaire
eierstok klein. Vrouwelijke bloem: Bloemdek ei-
of buisvormig, 3—4-tandig. Eierstok binnen de bloem
besloten, gesteeld; stijl priem vormig, onverdeeld *),
2-d')e elIing gHeonooekmerd , f. Fl. of Brit. lnd waarschijnlijk bij vergissing
bijna van af de basis met stempelkliertjes bezet; eitje
hangend, onder den top van de eierstokholte zijdelings
vastgehecht. Vrucht door den langen dikken steel boven
het bloemdek uitstekend en door den excentrischen stijl
gekroond; vruchtwand aan de basis vleezig, naar onderen
in den vruchtsteel overgaand, naar boven zich verdunnend
en aldaar met eene kleine, korstachtige, rimpelige
kern. Zaad van den vorm der kern; zaadhuid
vliezig; kiemwit gering; kiem gekromd, gedeeltelijk
door het kiemwit bedekt; zaadlobben gelijk, langwerpig;
kiemworteltje gekromd opstijgend, op de zaadlobben
liggend.
Boomen met melksap. Bladeren afwisselend, gesteeld,
gerimpeld en zacht langharig, fijn gezaagd, onverdeeld of
3-lobbig, zelden 5-lobbig, vinnervig en aan de basis
3-nervig; steunblaadjes zijdelingsch, vliezig, . afvallend.
Mannelijke bloemen in cilindervormige, op katjes gelijkende
aren; vrouwelijke in kort gesteelde, kogel vormige
hoofdjes in de bladoksels of aan de knoopen der ontbladerde
takken alleenstaand.
Aantal soorten 2 of 3, in den Maleischen Archipel en China en
Japan tehuis behoorend, waarvan ééne, Br. papyrifera Vent., in
cvherasscmhiall ende “streken gekweekt voorkomt. Het geslacht Steno- Mig., waarvan alleen eene vrouwelijke plant bekend is,
zou volgens Bentham door de bladeren de meeste overeenkomst
vertoonen met Broussonetia, terwijl het daarvan afwijkt door de
binnen het bloemdek besloten jonge vrucht. De door Miquel beschreven
soort St. ancolanum Miq., werd door dezen eerst bij de
dAer toUcratricpaecaeea eg ebbersacchhotu, wddo.ch bij nader inzien als meer verwant tot
Evenzeer verwant aan Broussonetia is het geslacht Allaeanthus Thwaites, vertegenwoordigd door twee soorten, eene van Ceylon
en eene van de Philippijnen. Ook hierbij steekt de vrucht niet
boven het bloemdek uit. Het verschilt echter bovendien van
Broussonetia door de gerimpelde gevouwen zaadlobben en de van
de basis af vinnervige bladeren. Wegens de verspreiding zou het
geslacht óok in Nederlandsch Indië kunnen aangetroffen worden.
14. PARATROPHIS BI.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
4-deelig; segmenten breed, stomp, hol, in den knop
licht dakpanswijze dekkend. Meeldraden 4; helmdraden
in den knop neergebogen, tijdens den bloei elastisch