enkelvoudig of vertakt, zelden lang; takken soms tot
een dichte massa opeengedrongen, met stervormige lenti-
cellen bedekt, soms aan de basis der bloeikolfstelen een
gelobde scheede vormend. Bloeikolven eivormig, kogelvormig,
cilindrisch of knotsvormig, aan cilindrische, dunne
of dikke, door blijvende schubben bedekte of bijna naakte
en door een ringvormig gelobd omwindsel omgeven stelen.
Bloemen met kleine, knotsvormige schubben vermengd,
op de spil van den bloeikolf dicht opeengedrongen, de
mannelijke vrij groot, bij de tweeslachtige kolven onder
aan of tusschen de vrouwelijke verspreid, de vrouwelijke
zeer klein, een dunne laag vormend, soms tusschen de
knotsvormige lichamen verspreid, soms in kransen.
Aantal soorten 11. in tropisch en Oostelijk Azië en Australië.
2. R H O PA L O C N EM IS Jungh.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
klok- of trechtervormig, van onderen vergroeid met de
basis van de meeldradenzuil, met gaven of gescheurden
zoom. Meeldraden 3; helmdraden tot een lange, buiten
de bloem uitstekende zuil vergroeid ; helmknoppen ellip-
soidvormig, aan de basis bevestigd, met 2 tot 4 helm-
hokjes tot een hoofdje ineenvloeiend en aan de toppen
op onregelmatige wijze openbarstend. Eierstok-rudiment
ontbrekend. Vrouwelijke bloem: Bloemdek met den eierstok
vergroeid, met korten, 2-lippigen zoom. Eierstok
1-hokkig, met 1 hangend eitje; stijlen 2, lang en draad-
vorm g, met fijngelobde stempels. Yrucht eene lijnvormige
of langwerpig ei vormige noot. Zaad kogel vormig; kiem-
wit zeer weinig; kiem groot, meelachtig.
Dikke, vleezige kruiden, met een knolvormigen, ge-
lobden wortelstok; stelen der bloeikolven dik, aan de
basis door een onregelmatig gelobde, lederachtige scheede
omgeven. Bloeikolven cilindrisch, dik bedekt met de
talrijke bloemen en daartusschen, deze in de jeugd verbergende,
schildvormige, zeskantige schutbladen en draad-
vórmige lichamen, die als schutblaadjes of onvolkomen
bloemen te beschouwen zijn.
Ééne soort, Rh. phalioides Jungh., in de bergstreken van En-
gelseh Indië en op Java.
BALANOPHORACEAE VAN NEDERLANDSCH INDIE.
1. Balanophora Forst.
abbreviata Bl. — B. alutacea Jungh. (Java.)
elongata Bl. B. maoeima Jungh. (Java, Borneo.)
globosa Jungh. (Java.)
Lowii Hook. f. (Borneo.)
reflexa Becc. (Borneo.)
2. Rhopalocnemis Jungh.
phalloides Jungh. (lava.)
' Fam. CXXII. EUPHORBIACEAE.
Bentham et Hooker, Genera Plant. III. p. 239. — Miq. Fl. Ind.
Bat. I. 1. p. 353, 686 (Euphi), p. 424 (Antidesm.), p. 430 (Aporos.).—
Miq. Sumgtra, p. 441 (Euph.), p. 465 (Antidesm.), p. 471 (Aporos.).
Miq. Ann. Mus. Lugd. Baf. I. p. 218. — Boissier' in D C. Prod.
XV. 1. p. 1. — Muell. Arg. in D C. Prod. XV. 2. p. 1. — Scheff. in Miq. Ann. Mus. Lugd. Bat. IV. p. 219. — Baill., Hist. Plant.
V. 1874. p. 501, VI. p. 47. (Byxeae). — Pax in Engl. u . Prantl,
Natürl. Pflanzenfamilien III, 5, p. 1. — Hook. f. Fl. of Brit. Ind.
V. p. 239. —'“Schumann, Flora non Kais. Wilhelmsland, p. 73. —
Warburg in Engler, Bot. Jahrb. XIII, 2. p. 347. — Stapf, in
Trans. Linn. Soc. II. Bot. IV. p. 223. — Koord. Versl. Mina-
hasa p. 592, 644.
Bloemen éénsiachtig, één- of tweehuizig, volkomen of
nagenoeg regelmatig. Bloemdek vaak klein, soms ontbrekend,
bij de mannelijke en vrouwelijke bloemen dikwijls
ongelijk, nu eens geheel kelkachtig en dan of enkelvoudig,
in den knop klepswijze aaneensluitend of dakpanswijze
dekkend öf uit twee gelijke of ongelijke kransen
in den knop dakpanswijze dekkende bloemdekbladen gevormd,
dan weder de buitenste krans kelkachtig en de
binnenste bloembladachtig, bestaande öf uit kleine schub-
vormige öf uit kleine schubvormige of uit grootere, zelfs
den kelk in lengte overtreffende, dakpanswijze dekkende,
zelden klepswijze aaneensluitende bloembladen. Mannelijke
bloemen: Bloembodem soms uitgespreid tot eene
schijf, die onverdeeld en binnen de meeldraden geplaatst