coriacea B l. — B ro n g n ia rtia coriacea Bl. — S c ia d ic a r-
p u s B ro n g n ia rtii H assk. — K ib a ra B Banka.) lu m e i S teu d . (Java,
angusvtaifro. lipau bescens B l. (Java, Sumatra?) P e rk . — K . coria cea B l.
olivifvoarrm. isa n g u stifo lia B ecc. (Aroe.) B ecc. (N. Guinea.)
aruensis B ecc: (Aroe.)
Subtribus III. Hortonieae P a x .
7. Leviera B ecc.
montana B ecc. (N. Guinea, Australië.)
Tribus II. A tlie r o s p e r m e a e (A th ero sperm oid ea e P a x .) -
8. Scyphostegia S ta p f.
borneensis S ta p f. (Borneo.)
Pam. c x y ii. THYMELAEACEAE.
Bentham et Hooker, denera Plant. III. p. 186. — Miq. Fl. Ind.
Bat. I. 2. p. 876. — Miq. Sum. p. 354. — Miq. Ann. Mus. Lugd.
Bat. I. 2. p. 132. — Meissn. in D C. Prod. XIV. p. 493. — Baill.,
Hist. Plant. VI. 1877. p. 100. — Scheef, in Ann. Buit. I. p. 46.—
Hook. f . Fl. Br. Ind. V. p. 192. — Radlkof. in Schriften Bair.
Akad. v. Wiss. Münch. VII. 1886. p. 329. — Gilg in Engl. Bot.
Jahrb. XVIII. p. 516. — Gilg in Engl. u. Prantl, Natürl. Pfianzen-
fam. III. 6. a. p. 216. — Nachtr. p. 231 (GonyStylus). — van
MTiiengahheamsa, , Apn. n5. 77S.c. Nat. (VII). XVII, p. 240. — Koorders, Versl.
Bloemen tweeslachtig of door mislukking gemengd-
slachtig of tweehuizig, regelmatig. Bloemdek onderstan-
dig, met cylindrische, aan de basis om den eierstok
meestal breedere, zelden urnvormige of zeer korte buis;
lobben 4—5, in den knop dakpanswijze dekkend, tijdens
den bloei meestal uitgespreid, zelden klein en opgericbt,
gelijk of zelden de twee binnenste een weinig kleiner.
Bloemdekschubben in hetzelfde aantal als de lobben of
meestal in bet dubbele, zeer zelden drie tot zeven tegenover
een der lobben, aan den binnenkant van de buis,
in ééne rij gerangschikt, in de keel of in het midden
of aan de basis der buis bevestigd, bij sommige geslachten
aanwezig, bij andere ontbrekend. Meeldraden in hetzelfde
of in het dubbele aantal, zelden minder dan dat der
bloemdeklobben, boven het midden of in de keel bevestigd
; waar twee rijen zijn, die welke tegenover de bloemdeklobben
staan booger dan de overige; belmdraden
draadvormig, meestal zeer kort; helmknoppen meestal
langer, zelden korter dan de helmdraden, opgericbt of
aan de rugzijde nabij de basis bevestigd, met 2 evenwijdige
aan de binnenzijde van het vrij breede of dicht
bijeengeplaatst aan meerskanten van het zeer smalle
helmbindsel, met eene langsspleet openbarstend. Hypogy-
nische schijf ringvormig napvormig, uit 5 schubben bestaande
of ontbrekend. Eierstok zittend of kort gesteeld,
gaaf, 1-hokkig of 2-hokkig of 3-5-hokkig; stijl nueens
kort, dan weder lang draadvormig, bij den 1-hokkigen
eierstok meestal excentrisch en min of meer zijdelingsch,
bij den 2- of meerhokkigen eierstok in het midden
geplaatst; stempel eindelingsch, knop- of schijfvormig;
eitje in elk hokje 1, naast den top zijdelings bevestigd,
anatroop, hangend, met buikstandige zaadnerf. Vrucht
eene noot, bes of steenvrucht of eene doosvrucht. Zaad
hangend of zijdelings bevestigd; zaadhuid korstachtig of
zelden vliezig, met een vliezige van de buitenlaag afgescheiden
binnenlaag; kiem wit vleezig, overvloedig of
meestal weinig of ontbrekend; kiem recht; zaadlobben
vleezig, meestal dik; kiemworteltje kort, naar boven
gericht.
Boomen of heesters, zelden éénjarige, dunne kruiden,
met een uiterst taaien, vezeligen of netvormigen binnenbast.
Bladeren tegenovergesteld of meestal afwisselend
of verspreid, gaafrandig, soms talrijk en klein, éénnervig
en met onduidelijke aren, soms groot en vinnervig.
Steunblaadjes- ontbrekend. Bloemen zelden alleenstaand,
meestal in zittende of gesteelde, okselstandige of einde-
lingsche hoofdjes, korte trossen of aren. Schutbladen verschillend,
niet zelden in gering aantal, de buitenste om
het hoofdje een omwindsel vormend.
Aantal, soorten omstreeks 360, voornamelijk in de gematigde
gewesten der oude wereld, vooral in Zuid-Afrika, de landen om