192 EUPHORBIACEAE.
* * Rudimentaire eierstok ontbrekend.
13. Breynia. Schijf-bij beide geslachten ontbrekend. Kelk der
mannelijke bloem tolvormig of half bolvormig, met kleine neergeslagen
lobben. Meeldraden 3. Helmdraden vergroeid; helm-
knoppen met de geheele lengte der zuil vergroeid. Stijlen kort,
vrij of aan de basis vergroeid. Yrucht van buiten sappig of
vleezig, van binnen met 3—6 kluisjes. Heesters of kleine boomen.
B. Vrucht eene steenvrucht. Meeldraden aan den
rand. van de schijf. Stempels breed, nier- of
waaiervormig of tot eene schildvormige verbonden. schijf
14. Hemicyclia. Stempel waaier- of niervörmig. Yrucht 1- hokkig.
15. Cyglostemon. Stempels 2, zeer breed, min of meer niervormig,
vrij of tot eene schildvormige schijf verbonden, zelden
2 dunne, draadvormige stempels. Vrucht 2—4-hokkig.
3 . Bladeren tegenovergesteld of drietallig. Bloemen in
okselstandige bijschermen of pluimen. Bloembladen
ontbrekend. Bloemen tweehuizig.
16. Choriophyllum. Bladeren tegenovergesteld.
17. Bischofia. Bladeren drietallig.
4„ Bladeren afwisselend. Bloembladen ontbrekend. Bloemen
meestal tweehuizig, ',in okselstandige aren, trossen
of pluimen.
A. Kelk dakpanswijze dekkend. Vrucht niet of met
kleppeni openspringend.
18. Aporosa. Bloemen twee- zelden éénhuizig. Mannelijke
bloemen klein, in dikke op katjes gelijkende, dichte aren. Meeldraden
2—5; helmdraden draadvormig. Vrouwelijke bloemen
zittend of kort gesteeld in korte, met schutbladen bezette aren.
Eierstok 2-hokkig. Stempels 2—4-spletig. Yrucht al of niet
openspringend. Buitenlaag van den vruchtwand vaak van de
binnenlaag loslatend.
19. Daphniphylldm. Bloemen tweehuizig. Mannelijke en vrouwelijke
bloemen in trossen. Meeldraden 5—18; helmdraden groo-
tendeels vergroeid; eierstok 2-hokkig. Steenvrucht 1-zadig.
20. Antidesma. Bloemen tweehuizig. Mannelijke en vrouwelijke
bloemen in dunne aren of trossen. Meeldraden 2—5. Eierstok
1—2-hokkig. Steenvrucht meeetal samengedrukt.
21. Scortechinia. Mannelijke bloemen in pluimen. Meeldraden
4—5. Yrucht 1-hokkig, 1-zadig, met vier kleppen openspringend.
22. Baccaurea, Bloemen twee- zelden éénhuizig. Mannelijke
en vrouwelijke bloemen in aren of trossen. Meeldraden 4—8 ;
helmdraden grootendeels vergroeid. Eierstok 2—5-hokkig. Yrucht
droog of lederachtig, groot, 2—5-hökkig, Zaden met een zaadrok .
EUPHORBIACEAE. 19S
B. Kelk in den knop klepswijze aaneensluitend'. Vrucht
in kluisjes uiteenvallend.
23. Hymenocadia. Mannelijke bloemen in op katjes gelijkende
aren. Meeldraden 4—6. Eierstok 2-hokkig. Kluisjes zijdelings
samengedrukt.
Tribus IV. Oalearieae. Bloemen tweehuizig, bij de geslachten
van Nederlandsch- Indië afzonderlijk, met 5 bloembladen en 5—10
meeldraden. Eierstokhokjes met 1 eitje. Buitenste rij der meeldraden
tegenover de kelkbladen.
24. Galearia. Bloemen in eindelingsche trossen. Bloembladen
in den knop klepswijze aaneensluitend.
25. Microdesmis. Bloemen in okselstandige,pluimen. Bloembladen
in den knop dakpanswijze dekkend.
Tribus V. Crotoneae. Bloemen één- of tweehuizig, afzonderlijk ‘).
Bloembladen al of niet aanwezig. Eierstokhokjes met 1 eitje. Buitenste
meeldraden afwisselend met de kelkbladen of alle in het
midden der bloem.
Subtriljus 1. Jatropheae. Bloemen in pluimvormige bloeiwijzen,
samengesteld uit bijschermen, die of éénsiachtig zijn óf tweeslachtig
met ééne centrale vrouwelijke en zijdelingsche mannelijke bloemen.
f Bloemen zonder bloembladen.
26. Elateriospermüm. Bladeren enkelvoudig, vinnervig. Kelkbdlraaddeenn
vbrrieje, do pd aekenp abnsewhaijazred edne kbkloenemd.b oMdeemeld, rzaodnedne r1 r0u—di1m8e;n thaeilrmen
eierstok.
27. Hevea. Bladeren drietallig. Kelk 5-tandig of-lobbig. Meeldraden
5—10; helmdraden onder een rudimentairen eierstok tot
eene zuil vergroeid. (Alleen gekweekt).
f f Bloemen met bloembladen 1 2).
28. Jatropha. Bladeren handnervig of -lobbig of hand vormig
samengesteld. Kelk in den knop dakpanswijze dekkend. Yrucht
in 2—3 kluisjes uiteenvallend.
29. Aleurites. Bladeren handnervig, 3-lobbig. Kelk klepswijze
openbarstend. Yrucht eene steenvrucht.
1) Wanneer meerdere mannelijke bloemen om ééne vrouwelijke
sta2a) nI, nz ijdne zdee zeg roneipet bdoeohro oeretn okoekl khveotr mgiegs loamchwt indsel omgeven. Tritaxis Baill. thuis,
gekenmerkt door vinnervige niet gelobde, enkelvoudige bladeren, een
5-spletigen kelk, talrijke meeldraden en een doosvrucht. Hooker geeft
in Flora of British •India op dat 3—4 soorten zijn Indian and
Malayan. Soorten van Malakka of den Maleischen Archipel zijn mij
onbekend.