zaadlobben lijnvormig, min of meer plat; kiemworteltje
naar boven gericht.
Opgerichte, neerliggende of klimmende wollig behaarde
kruiden of half heesters. Bladeren afwisselend, tegenovergesteld
of in schijnkransen, lijnvormig, langwerpig of
omgekeerd eivormig gaafrandig. Bloemen wit of roestkleurig,
klein, in eindelingsche of okselstandige alleenstaande
of tot pluimen verbonden aren.
Aantal soorten omstreeks 10, in de warmere gewesten van tropisch
Azië en Afrika.
11. A C H Y B A N T H E S L.
Bloemen tweeslachtig, met één schutblad en twee
schutblaadjes, na den bloei neergeslagen. Bloemdek stijf
lederachtig, 4—5-deelig,. ten slotte verhard; segmenten
nagenoeg gelijk, priem-lancetvormig, genaaid of toegespitst,
kaal of behaard, glanzend, generfd. Meeldraden 5, zelden
2 of 4; helmdraden draad-priemvormig, aan de basis
door een vlies verbonden; met tusschengevoegde vierkante
slippen, die aan den top in franjes zijn verdeeld
of van achteren een in franjes verdeeld plaatje dragen;
helmknoppen langwerpig of dubbelbolvormig, 2-hokkig.
Eierstok langwerpig of fleschvormig, min of meer samengedrukt,
kaal; stijl draadvormig; stempel knopvormig;
eitje van den top van een lange zaadstreng neerhangend.
Blaas vruchtje binnen het bloemdek besloten, ei vormig of
langwerpig, met afgeronden top of met éen veldje, vliezig,
niet openbarstend. Zaad omgekeerd, langwerpig; zaadhuid
dun lederachtig, rood-bruin ; kiem peripherisch, het meelachtige
kiemwit omgevend, zaadlobben plat, met de spitse
toppen naar binnen gebogen, breeder dan het opgerichte
kiemworteltje.
Onbehaarde of viltachtige of zijdeachtig behaarde, opgerichte
of aan de basis nederliggende kruiden of halfheesters,
met rolronde takken en tegenoverstaande, gesteelde, eivormige
of lancetvormige, gaafrandige bladeren. Bloemen
wit of groenachtig, in lange, dunne, eindelingsche, enkelvoudige
of tot pluimen vereenigde aren; schutbladen
vliezig, blijvend; schutblaadjes opgericht, uit licht uiteenwijkende
aan de basis of ter halve hoogte vliezig gevleugelde
doorns bestaande.
Aantal soorten ongeveer 15, in de tropische en subtropische
gewesten verspreid.
12. T H B L A N T H E R A R. Br.
Bloemen tweeslachtig, met één schutblad en twee
schutblaadjes. Bloemdek binnen het schutblad zittend,
nu eens ruggelings samengedrukt en 3-kantig, aan de
basis verhard, niet door wol omhuld, met 5 zeer ongelijke,
lederachtige segmenten, waarvan de voorste en de beide
achterste min of meer plat, de beide zijdelingsche, binnen
deze geplaatste, kleiner zijn en de geslachtswerktuigen
omsluiten — dan weder rolrond met gelijke segmenten. Meeldradenbuis
10-spletig, met 5 priem vormige helmknoppen-
dragende en 5 daarmede afwisselende langere, bandvormige,
aan den rand al of niet gewimperde, aan den top
in franjes verdeelde slippen; helmknoppen langwerpig of
cilindrisch, 1-hokkig. Eierstok kogel vormig of ei vormig;
stijl duidelijk; stempel knopvormig; eitje van den top
van een lange zaadstreng omlaag hangend. Blaas vruchtje
omgekeerd ei vormig, vliezig, niet openbarstend. Zaad
omgekeerd, lensvormig; zaadhuid lederachtig, glad; kiem
ringvormig, het meelachtig kiemwit omgevend; zaadlobben
samengedrukt; kiemworteltje naar boven gericht.
Kruiden, zelden halfheesters, opgericht, neerliggend of
kruipend, kaal, zachtharig of viltachtig behaard, soms
met stervormige haren. Bladeren tegenovergesteld, zittend
of gesteeld, eivormig, langwerpig of lijnvormig, meestal
dik. Bloemen meestal klein, wit of rood, in okselstandige
of eindelingsche zittende of gesteelde, kogelvormige of
langwerpige, dichtbloemige, alleenstaande of tot bundels
vereenigde hoofdjes; schutbladen en schutblaadjes kleiner
dan het bloemdek.
Ongeveer 45 soorten, voornamelijk in tropisch Amerika, eenige
weinige ook in tropisch Azië en Afrika. Het geslacht wordt door
Schinz in Engl. u Pr&ntl, Natürl. Pflanzenfamüien met Alter-
nanthera R. Br. vereenigd.
13. A L T B R N A N T H B R A Forsk.
Bloemen tweeslachtig met één schutblad en twee schutblaadjes.
Bloemdek binnen de schutblaadjes zittend, zijde