siachtige aren of trossen. Kelk der mannelijke bloem rolrond,
2— 3-lobbig. Meeldraden 3. Bladeren afwisselend.
79. Excoecaria. Bloemen in eindelingsche, okselstandige of
zijdelingsche twee- of eenslachtige, één- of tweehuizige, aren of
trossen. Kelk der mannelijke bloem rolrond, 3-deeHg. Meeldraden
3. Bladeren afwisselend of tegenovergesteld.
b. Eenjarige kruiden.
80. Sebastiania. Bloemen in eindelingsche, okselstandige of
zijdelingsche, tweeslachtige trossen. Kelk der mannelijke bloem
5-lobbig of -deelig. Meeldraden 2—4. Bladeren afwisselend.
B. Helmknoppen in 2—4 kransen om de meeldraden -
zuil.
81. Hu ra . M annelijke bloem en in eindelingsche, k o rte aren ,
elk door een m e t de as der a a r vergroeide schu b om geven,
vrpuw elijke gesteeld, alleen staan d in de bladoksels of onder de
m an nelijke a ar.
ONVOLDOEND BEKENDE GESLACHTEN.
82. Aconceveibum. Tweehuizig? Kelk 4—5-spletig. Bloembladen
ontbrekend. Eierstok 3-hokkig, met 1 eitje in elk hokje;
stijlen 3, dik, opgericht. Vrouwelijke bloemen in aren. Bladeren
3- nervig. Kleine boom,.
83. Elaeogene. Tweehuizig? Kelk 5-deelig, segmenten van
buiten bultig-yerdikt. Vrucht vleezig lederachtig, met olie-bevat-
tenden vruchtwand. kogelvormig, gevormd uit drie eenvoudige
kluisjes. Stempels zittend? Vrouwelijke bloemen in pluimen.
Boom, met afwisselende bladeren.
84. Tetragyne. Tweehuizig? Kelk 5-bladig. Eierstok 4-hokkig
met i eitje, in elk hokje en 4 teruggeslagen stempels. Vrouwelijke
bloemen in de bladoksels alleenstaand. Heester of boom ?
met vinnervige bladeren.
GESLACHTEN DER NEDERLANDSCH INDISCHE EUPHORBIACEËN
GERANGSCHIKT VOLGENS PAX IN ENGLER UND PRANTL,
NATÜRL1CHE PLANZENFAMILIEN i).
A P t A T Y L O B E A E 2). Zaadlobben kiemworteltje. veel breeder dan het
I. P l i y l l a n t h o i d e a e Hokjes van den eierstok met twee
eitjes. Melksapvaten ontbrekend. Geen bastvezels in het merg.
afzto) nDdeer ltijrkibe ufsa mdielire uBiutmxeaaaek t.ontbreekt hier, daar deze bij Pax eene
2) De hier tegenoverstaande groep B. Stenoloheae, gekenmerkt
door eene lijnvormige kiem met smalle zaadlobben, in het midden
van het kiemwit gelegen, komt in Nederlandsch Indië niet voor. Het
■j- Kiem groot, weinig korter dan het kiemwit.
1. Phyllantheae. Kelk bij de mannelijke bloem in den knop dak-
panswijze dekkend.
§ Bladeren afwisselend, ongedeeld.
* Mannelijke bloemen in okselstandige, korte bloei-
wijzen, meestal in kluwens.
a. A n d r a c h n i n a e . Bloemen meestal met bloembladen, mannelijke
in kluwens, vrouwelijke meestal alleenstaand. 6. Actephila,
7. Andrachne.
b. P h y l l a n t h i n a e . Bloemen zonder bloembladen. Stijl of
stijltakken dun, aan den top verbreed. Mannelijke bloemen meestal
in kluwens, zelden in een losse bloei wij ze, vrouwelijke meestal alleenstaand.
(8. Agyneia, 9. Phyllanthus, 10. Glochidion, 11. Sauro-
pus, 12. Flueggia, 13. Breynia.)
C. D r y p e t i n a e . Bloemen zonder bloembladen. Stijl sterk verbreed
én kort of stempel zittend, schijfvormig. Mannelijke bloemen
in kluwens, vrouwelijke meestal alleenstaand. (14. Hemicyelia,
15. Cyclostemon).
* * Mannelijke bloemen in okselstandige of tevens eindelingsche
op katjes gelijkende of dunnere, enkelvoudige
of pluimvormige, vertakte aren 'of trossen.
d. A n t i d e s m i n a e . (5. Dicoelia, 18. Aporosa, 20. Antidesma,
21. ScortecMnia1), 22. Baccaurea, 23. Hymenocardia).
8 § Bladeren, tegenovergesteld of in kransen, onverdeeld.
e. T o x i c o d e n d r i n a e . Bloemen zonder bloembladen of in
kransen, de mannelijke meest in bundels, de vrouwelijke in gering
aantal, zittend of gesteeld. (65. Choriophyllum).
§ § § Bladeren tegenovergesteld of afwisselend, handvormig
samengesteld).
f. B i s c h o f i i n a e . Bloemen zonder bloembladen (17. Bischofia).
2. Bridelieae. Kelk bij de mannelijke bloem in den knop kleps-
wijze aaneensluitend. (3. Bridélia, 4 Cleislanthus.)
j- -j- Kiem klein, 4—5-maal korter dan het kiemwit.
B. Daphnipyhlleae. (19. Daphniphyllum.) II. Crotonoideae. Hokjes van den eierstok met één eitje.
MelksapVaten al of niet aanwezig. Bastvezels in het merg nu en dan
voorkomend.
zijn in Australië te huis behoorende, op heideplanten gelijkende,
kleine heesters. Pax verdeelt de groep in- twee ondergroepen, de
Porantheroideae met twee, de Ricinocarpoideae met één eitje in elk
hokje van den eierstok.
!) Volgens Pax een twijfelachtig geslacht, waai voor hij geene
plaats aanwijst.
Hl