niet ruwe bladeren, zonder schutbladen tusschen de niet met een
bloemdek voorziene bloemen, waarvan de mannelijke in kringen
om de vrouwelijke staan, in ééne soort met rudimentaire mannelijke
en vrouwelijke organen boven in de vijg, overigens als Ficus.
Urostigma Gasp., met kale of behaarde hladeren, met schutblaadjes
tusschen de met een driebladig bloemdek voorziene bloemen,
waarvan de mannelijke- één meeldraad,langen, onverdeelden stijl hebben. de vrouwelijke één
slaIcnh teMni qwueeelr’ s onAdnenra ldeesn wnoaradmen Failc udse zvee regeensilgadc.h t-e En vaelnsw eöln dweorgred-t
daar Pogonotrophe getrokken bij de groep, die bij 4e splitsing van
het geslacht den naam van Ficus had gedragen en nu als ondergeslacht
door Miqtjel Eusyce werd genoemd. Vervolgens werd
het vroegere geslacht Synoecia gesplitst in twee ondergeslachten,
waarvan Synoecia gekenmerkt is doordat de mannelijke bloemen
in een kring om de vrouwelijke staan, terwijl bij Erythrogyne de
mannelijke boven, de vrouwelijke onder in de vijg voorkomen. In
beide ondergeslachten wordt nu hier een bloemdek opgegeven.
Nadat, gelijktijdig door Solms Laubach en door King, de ware
aard der galbloemen was ontdekt, ontwierp de laatste een nieuw
schema, waarin de verschillende combinaties der vijf in onze beschrijving
genoemde bloemvormen tot basis dienden, terwijl; de
vroeger aangenomen kenmerken eerst in de tweede plaats in aanmerking
kwamen. In dit schema komen de secties Urostigma,
Eusyce, CoveUia en Synoecia vrijwel met Miqdel’s ondergeslachten
van denzelfden naam overeen, doch Erythrogyne wordt bij
Eusyce getrokken en Sycidium er buitengesloten. Het laatste is
een oud geslacht van Miqdbl, dat reeds in de Flora Indicie Ba-
tavae door dezen bij Ficus was gebracht, doch zoowel daar als in
het ondergeslacht Eusyce van de Annales toch als een groep van
lager orde bewaard was gebleven. Bovendien vormt hij twee
nieuwe secties Palaeomorphe en Neomorpfie, de eerste uit eenige
soorten, die vroeger deel uitmaakten van de groep Sycidium, de
tweede deels uit Miquel’s ondergeslacht Cóvellia, deels uit Eusyce.
OVERZICHT DER SECTIES VAN FICUS VOLGENS KING.
dra1a. d Peanl aeeeonm orurpdhime.e nPtasieruedno -shtearmmpaeprh) roedn itgea lbbllooeemmeenn in(m deet ee4n e msoeoerlt
van vijg, vrouwelijke in de andere. Vrouwelijk bloemdek meestal
mveerngdroee ihde esetne rs4.—5-spletig. Kleine boomen of opgerichte of klimvij2g..
MUreoesltdirgamada . 4,M zaenenre lzijekldee, n v2f.o uSwteelmijpkeel eznee r glaalnbglo eemne nd uinn, dmeezeelsftdael
spits. Vijgen in de oksels der bladeren of aan de ontbladerde knoo-
pen, meestal met 3 schutbladen aan de basis. Bladeren afwisselend,
gaafrandig, meer of minder lederachtig, zelden vliezig. Meerendeels
edpikipkhe yotifs chho.oge boomen of groote klimplanten; ten minste in de jeugd
3. Synoecia. Mannelijke en galbloemen in de eene, vrouwelijke en
meestal ook onzijdige (met ééne uitzondering) in de andere soort
van vijg. Mannelijke bloemen met 4 meeldraad. Klimplanten met
groote gekleurde vijgen en van onderen beschubde met vierkante of
ruitvormige veldjes of stippels bedekte bladeren.
4. Sycidium. Mannelijke en galbloemen in de eene soort van vijgen,
vrouwelijke in de andere. Mannelijke bloemen met één meeldraad.
Bladeren afwisselend. Vijgen klein, meestal okselstandig, min of
pmheyetri scrhu.w. Heesters, kleine boomen of klimplanten, zelden epi5.
Coveilia. Mannelijke en galbloemen in de eene sóórt van vijgen,
vrouwelijke in de andere. Mannelijke bloemen met één meeldraad
en één uit 3—4 vrije segmenten bestaand bloemdek. Vrouwelijke
bloemen gesteeld of zittend ; bloemdek vergroeidbladig, veel kleiner
dan de eierstok of ontbrekend, zelden uit afzonderlijke segmenten
bestaande. Vrije óf op lange, nagenoeg bladerlooze takken, die nabij
dveo obrsacshisi jnu ittr eddeenn , stóafm a,a nd ikvwerikjlos rutei t thweitj goennd eorfa akrndosbchbeel sd eeuli t hdieernv asnta mte
-eenp ipdhey tdiiskckhe. re takken öf okselstandig. Boomen of heesters, nooit
6. Eusyce Mannelijke en galbloemen in de eene soort van vijgen,
vrouwelijke (met ééne uitzondering) in eene andere. Mannelijke
bloemen met twee meeldraden (in eenige weinige soorten met drie).
Vijgen meestal klein, okselstandig. Klimmende of opgerichte heestzearcsh
thoaf rigkl eoinf ek abalo,o mnieent , ruzwel doefn rueipgihpahryigti.sch. Bladeren afwisselend,
7. Neomorphe. Mannelijke en galbloemen in eene soort van vijgen,
vrouwelijke in eene andere. Mannelijke bloemen met twee meeldraden
; bloemdek opgeblazen uit 3—4 vrije, vliezige segmenten
bestaande. Vrouwelijke bloemen kleiner dan de mannelijke of galbloemen.
Vijgen dikwijls zeer groot, in bundels van knobbels op
edpenip hsytatimsc h.en de grootere takken. Boomen, zelden klimmend, nooit
De secties van King zijn, zooals hij zelf aangeeft, niet alle even
natuurlijk. Ook staan zij tot elkander niet in denzelfden graad van
gvreorewpaenetrsicnhga.p, zooals blijkt uit de volgende door King gegeven
- Groep I. Pseudo-hermaphrodite bloemen : Mannelijke met één
meeldraad en een rudimentairen stamper.
Pseudo-hermaphrodite bloemen en galbloemen in de eene soort
van vijgen, vrouwelijke in de andere.
Sect. 4. Palaeomorphe.
Groep II. Geen pseudo-hermaphrodite bloemen, alle éénsiachtig of onzijdig.O
ndergroep 4. Mannelijke, gal- en vrouwelijke bloemen op
dezelfde soort van vijgen. Sect. 2. Urostigma. Ondergroep 2. Mannelijke- en galbloemen in de eene soort
van vijgen, vrouwelijke en onzijdige in de andere.
Sect. 3. Synoecia.