vloedig; kiem gekromd; zaadlobben langwerpig, gelijk;
kiemworteltje naar boven gekromd, op de zaadlobben
liggend.
Melksapbevattende boomen of heesters. Bladeren afwisselend,
getand, gaafrandig of 3-lobbig, aan de basis
3-nervig; steunblaadjes zijdelingsch, klein, spoedig afvallend.
Bloemen in okselstandige, kortgesteelde aren, die
der mannelijke lang of cilindrisch, op katjes gelijkend;
die der vrouwelijke nu eens lang, met talrijke weinig
sappige niet zeer gedrongen vruchten, dan weder kort,
langwerpig of bijna kogelvormig, met dicht opeengedrongen
bloemdekken, die in den vruchttoestand sterk
gezwollen, schijnbaar met elkander tot eene bes versmelten.
Aantal soorten 10—1'2 volgens sommigen, doch slechts 5 volgens
Bureau, in de gematigde streken van het noordelijk halfrond
en in de bergstreken tusschen de keerkringen voorkomend : verscheidene
soorten worden wegens de vruchten gekweekt.
17. P S E U D O T R O P H IS Warb.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem onbekend. Vrouwelijke
bloem: Bloemdek 4-spletig, den eierstok omvattend,
met in den knop kruiswijs dakpanswijze dekkende,
ongelijke, afgeronde lobben, na den bloei vergroot en
verdikt en de vrucht geheel omsluitend. Eierstok zittend,
eivormig, recht, kaal, binnen het bloemdek besloten,
1-bokkig; stijl gedurende den bloei min of meer einde-
lingsch, in de vrucht excentrisch wordend, van af de
basis 2-deelig, met draadvormige, uiteenwijkende, behaarde
stempeltakken; eitje hangend onder den top der
eierstokholte, gekromd.
Heester met tweerijige twijgen. Bladeren afwisselend,
kort gesteeld, langwerpig-elliptisch, van af de basis vin-
nervig, gaafrandig of getand. Steunblaadjes zijdelingsch,
afvallend. Yrouwelijke bloemen ten getale van 8 tot 14
langs de as van een okselstandige aar.
Eene soort, Pts. laxiflora Warb., in Duitsch Nieuw Guinea.
Daar de mannelijke bloeiwijze en de rijpe vruchten onbekend
zijn, kan nog blijken, dat het geslacht ook door andere kenmerken
dan de genoemde verschilt van Morus,zichten overeenstemt. waarmede het in vele op18.
S L O E T IA Teysm. et Binn.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
3-spletig; slippen vliezig, aan den top afgerond, in den
knop licht dakpanswijze dekkend. Meeldraden 3; helm-
draden in den knop omlaag gebogen, bij den bloei uitgestrekt
en boven de bloem uitstekend. Vrouwelijke
bloem: Bloemdek 4-deelig; segmenten breed, in 2 rijen
dakpanswijze dekkend in den knop, de buitenste het
grootst en zoowel de binnenste als den eierstok nauw
omsluitend; eierstok recht; stijl nagenoeg centraal, zich
verdeelend in 2 lange, draadvormige stempeltakken;
eitje onder den top der eierstokholte bevestigd, hangend.
Yrucht ei-kogelvormig, door het blijvende, vele malen
vergroote bloemdek omgeven en door den blijvenden
stijl gekroond. Buitenlaag van den vruchtwand lederachtig
of vleezig, dik, aan den top met twee aan den
bovenrand gevleugelde kleppen openspringend; binnen-
laag van den vruchtwand (kern) in het bovenste gedeelte
der vrucht gelegen en bij rijpheid met het zaad elastisch
daaruit wegspringend. Zaad kogelvormig; zaadhuid
vliezig; kiemwit ontbrekend; zaadlobben zeer ongelijk,
de grootste nagenoeg kogelvormig, met eene holte aan
de basis, waarin de kleine tweede zaadlob en het kleine
kiemworteltje zijn geplaatst.
Hooge boom, met een melksap en een zeer hard hout.
Bladeren afwisselend, kort gesteeld, groot, gaafrandig,
vinnervig; steunblaadjes zijdelingsch, lijn-lancetvormig,
zeer spoedig afvallend. Bloemen in lange aren, waarvan
er een of twee in de bladoksels staan en die deels geheel
mannelijk zijn, deels aan de basis eenige weinige vrouwelijke
bloemen dragen; de mannelijke bloemen, zeer klein en
ongesteeld,.-zijn dicht opeengedrongen aan de ééne zijde
der as, die aan de andere zijde naakt is, doch door
ineenrolling spoedig geheel met bloemen bedekt schijnt;
de vrouwelijke zijn grooter en steken boven de mannelijke
uit.
Behalve ééne soort, SI. sideroxylon Teysm. et Binn., in den
Maleischen Archipel, nl. in Java, Sumatra en Singapore tehuis
behoorend, zijn er nog 2 in Penang, Singapore en Malakka.