Oostelijk Azië. De soort van de Stille Zuidzee, A le u rite s trilo ba
F o rst., komt in Azië__zeer verspreid voor, gekweekt wegens de
oliehoudende zaden, zeldzamer vindt men er, evenzeer in gekweekten
toestand, A . c o rd a ta M uell., uit China en Japan ; de derde soort,
A . trisp e rm a B lan co uit de Philippijnsche Eilanden, is in Neder-
landsch Indië nog niet aangetroffen,
30. CROTON L.
Bloemen één-, zelden tweehuizig. Mannelijke bloem :
Kelk diep of tot aan de basis in 5, zelden 4 of 6, in
den knop klepswijze aaneensluitende of smal dakpans-
wijze dekkende slippen of segmenten verdeeld. Bloembladen
gelijk aan de kelkbladen of korter, zelden ontbrekend.
Schijfklieren of schubben nu eens aan de
basis van den kelk bevestigd en er mede vergroeid, dan
weder met de buitenste meeldraden afwisselend. Meeldraden
in zeer verschillend aantal, weinig of veel, op
den bloembodem ingeplant, waar zij in hetzelfde aantal
voorkomen als de kelksegmenten of anders de buitenste
rij met deze afwisselend; helmdraden vrij, aan den top
in den knop neergebogen, gedurende den bloei opgericht;
helmhokjes evenwijdig, met het helmbindsel vergroeid,
naast elkander, naar binnen in de lengte openbarstend.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke
bloem: Kelksegmenten meestal smaller dan bij de mannelijke,
doch na den bloei vergroot. Bloembladen kleiner
dan bij de mannelijke, soms zeer klein of ontbrekend.
Schijf ringvormig of uit kleine schubjes samengesteld.
Eierstok 3-hokkig, zelden 2- of 4-hokkig, met één eitje
in elk hokje; stijlen teruggekromd, ééns of tweemaal
vorkswijze in tweeën, zelden in vele slippen gespleten.
Doosvrucht in 2-kleppige kluisjes uiteenspringend. Zaden
glad; kiempropje klein; zaadhuid korstachtig of hard;
kiem wit overvloedig, vleezig; kiem recht; zaadlobben
breed, plat.
Boomen, heesters of kruiden, meestal met een stervormige
beharing of met kleine, soms metaalglanzende
schubjes bekleed. Bladeren afwisselend of zelden tegenovergesteld
of in kransen, gaafrandig, getand of zelden
5-lobbig, vinnervig of aan de basis 3— oo-nervig, meestal
met 2 klieren aan den top van den bladsteel. Bloemen
in eindelingsche of zelden okselstandige aren of trossen,
meestal met kleine schutbladen, de mannelijke gesteeld
of nagenoeg zittend in bundels, de vrouwelijke zittend
onder aan de aar of tros of zelden een in het midden
van de mannelijke bundels
Aantal soorten omstreeks 500, in de tropische gewesten der
beide halfronden wijd verspreid, in Amerika eenige weinige ook
buiten de keerkringen. Evenals de Engelsch Indische, behooren
de Nederlandsch Indische alle tot de sectie Eu-Croton, gekenmerkt
door het bezit bij de mannelijke bloem de vrouwelijke rudimentair zijn of ontbrekevna,n dbolooredmabt ldaed ekne,l kbdliaed ebnij,
schoon in de beide seksen vaak verschillend, onderling gelijk zijn
en de bloembodem bij de mannelijke bloem lang- en zachtharig is.
De planten in de cultuur onder den naam van Croton bekend, behooren
niet tot dit geslacht maar tot Codiaeum.
31. TRIG-ONOSTEMON BI.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Kelkbladen 5,
in den knop dakpanswijze dekkend. Bloembladen 5,
grooter dan de kelkbladen. Schijf uit 5 klieren bestaande.
Meeldraden 3 of 5; helmdraden vergroeid tot eene korte
zuil, zonder rudimentairen eierstok; helmknoppen aan
den top der zuil opgericht of horizontaal uitstaande,
met naar buiten gekeerde evenwijdige, uiteenwijkende
of wijd uiteènstaande, aan het dikke helmbindsel vergroeide,
doch afzonderlijke, met eene langsspleet openende
helmhokjes. Vrouwelijke bloem : Kelk- en bloembladen
als bij de mannelijke. Schijf meestal gaafrandig.
Eierstok 3-hokkig, met één eitje in elk hokje; stijlen
vrij of aan de basis kort vergroeid, meer of minder diep
2-spletig. Doosvrucht driedubbel bolvormig, in 2-kleppige
kluisjes uiteenbarstend; binnenlaag korstachtig. Zaad
eivormig of min of meer bolvormig; zaadhuid korstachtig
; kiemwit vleezig; zaadlobben plat, breed.
Boomen of heesters met afwisselende, gesteelde of bijna
zittende, soms groote, gaafrandige vinnervige bladeren.
Bloemen klein, meestal gesteeld, in okselstandige oï
zelden eindelingsche, lange of korte trossen, langs wier
as de mannelijke staan in bundels of bijschermen, de
vrouwelijke afzonderlijk of een in de mannelijke bundels.
Aantal soorten omstreeks 15, in Engelsch- en Nederlandsch
Indië. De Nederlandsch Indische soorten worden verdeeld in de
volgende secties :