![](./pubData/source/images/pages/page133.jpg)
kluisjes uiteenspringend, met min of meer vleezige buitenlaag
en dikke, min of meer houtachtige binnenlaag
der vrucht. Zaden groot, langwerpig, glad, zonder kiem-
propje; zaadhuid korstaehtig; kiem wit ontbrekend of dun ;
zaadlobben dik, vleezig, gelijk, het korte kiemworteltjo
min of meer insluitend.
Boomen met een melkachtig sap. Bladeren afwisselend
langgesteeld, 3-tallig; blaadjes gesteeld, vinnervig, gaaf-
randig, vliezig of lederachtig. Bloemen klein, in tot
pluimen vereenigde bijschermen, wier middenbloem gewoonlijk
vrouwelijk is, terwijl de andere mannelijk zijn.
Omstreeks 9 soorten, in tropisch Amerika tehuis behoorende.
Het geslacht wordt hier vermeld, omdat eene soort, H. brasiliensis
Muell. Arg., op Java veel wordt gekweekt wegens het rijkelijke
melksap, dat een der beste caoutchouc-soorten,Para rubber levert. de zoogenaamde
28. JA T R O PH A L.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem : Kelksegmenten
of lobben 5, in den knop dakpanswjjze dekkend. Bloembladen
5, ineengedraaid-dakpanswijze dekkend, tot een
5-lobbige bloemkroon vergroeid of — in het geval dat
de kelkbladen bloembladachtig zijn ^ ontbrekend. Schijf
gaaf of uit 5 klieren gevormd. Meeldraden talrijk, in
2—oo rijen op den bloembodem bevestigd; helmdraden,
ten minste de binnenste, min of meer tot eene zuil vergroeid,
de 5 buitenste tegenover de bloembladen geplaatst;
helmknoppen eivormig of langwerpig, opgericht; helm-
hokjes evenwijdig, naast elkander, in de lengte openbarstend.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke
bloem: Kelk als bij de mannelijke. Bloembladen niet
zelden ontbrekend. Eierstok 2—3-, zelden 4-hokkig;
stijlen aan de basis vergroeid, naar boven uitgespreid,
in 2 meestal korte, gaafrandige of 2-spletige takken
verdeeld; in elk hokje 1 eitje. Doosvrucht ei- of kogelvormig,
aan den top vaak min of meer vlak, in 2-klep-
pige kluisjes uiteenspringend, met korstachtige of harde
binnenlaag. Zaden eivormig of langwerpig; zaadhuid
korstaehtig; kiemwit vleezig; zaadlobben plat, breed.
Hooge kruiden of heesters, zelden boomachtig, soms
met vleezige takken, zelden met verspreide in paren
bijeenstaande doorns. Bladeren afwisselend, gesteeld,
onverdeeld of handlobbig of -deelig, met gave of golvend-
vinspletige lobben, met enkele soms klierachtige beharing.
Steunblaadjes niet zelden in wimpers verdeeld.
Bloemen aan de toppen der takken in pluimen gerangschikt,
die uit vorkswijs vertakte bijschermen bestaan, in
wier eerste vertakkingen de vrouwelijke bloemen staan,
terwijl de overige mannelijk zijn.
Aantal soorten omstreeks 70, in de warme gewesten van de
beide halfronden, oenige soorten ook tot in de subtropische streken
van Amerika en Afrika verspreid. De in Nederlandsch Indië voorkomende
behooren daar waarschijnlijk niet tehuis, doch worden er
algemeen gekweekt. Zij -behooren tot de sectie Curcas met ver-
groeidbladige bloemkroon en de sectie Adenorhopiutn met vrije
bloembladen. De derde sectie Cnidoscolus, met bloemblad achtige
, kelkbladen en zonder bloembladen, komt er niet voor.
29. ALEUR ITES Forst.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Kelk
in den knoptoestand kogelvormig, met 2—3 lobben openbarstend.
Bloembladen 4, langer dan de kelk. Meeldraden
8—20, op een kegelvormigen bloembodem ingeplant,
de 5 buitenste tegenover de bloembladen, afwisselend
met kleine klieren; helmdraden vrij, kort of lang; helmknoppen
opgericht; helmhokjes evenwijdig, met het helm-
bindsel vergroeid, met een langsspleet openbarstend.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke bloem:
Kelk- en bloembladen als bij de mannelijke. Schijf on-
duideljjk of 5 kleine klieren, die met de bloembladen
afwisselen. Eierstok 2—5-hokkig, met 1 eitje in elk
hokje; stijlen in 2 dikke, lijnvormige takken verdeeld.
Vrucht groot, steenvruchtachtig, niet openbarstend, met
een niet dikke, vleezige buitenlaag en een korstachtige
of beenharde, 2—5-hokkige of door mislukking 1-hokkige
binnenlaag. Zaadhuid dik, houtachtig; kiemwit dik, hard;
kiem recht; zaadlobben breed en plat.
Boomen met een stervormige of enkelvoudige beharing.
Bladeren afwisselend, langgesteeld, groot, aan de basis
5—7-nervig, gaafrandig of 3-lobbig; bladsteel aan den
top met 2 klieren. Bloemen in losse bijschermen, die
aan den top der takken pluimen vormen.
Aantal soorten 3, in de eilanden van de Stille Zuidzee en in