31. H U L L E T T IA King.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem : Bloemdek langwerpig,
buisvormig, van onderen onderling en met den
gemeenschappelijken bloembodem vergroeid, aan den top
vrij, 2-lobbig of -tandig. Meeldraden 2; helmdraden tot
eene zuil vergroeid; helmknoppen eivormig, opgericht.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke bloem:
Bloemdek buis-knotsvormig; opening klein. Eierstok
vrij, knotsvormig; stijl kort, centraal, met den kleinen
stempel in het bloemdek besloten; eitje opgericht, ortho-
troop. Yrucht met een vliezigen wand. Zaad opgericht,
min of meer kogelvormig of afgeplat; zaadlobben nagenoeg
gelijk, plat-bol; kiemworteltje klein, tusschen de
zaadlobben verborgen.
Heesters met afwisselende, gaafrandige, vinnervige,
viltachtig bebaarde bladeren. Steunblaadjes klein. Bloemen
10—12, weggedoken in holten van okselstandige,
gesteelde, open, trechtervormige 3^—4-lobbige bloemkoe-
ken, met kleine schutbladen aan de basis. Vruchtdragende
hoofdjes viltachtig, kogelvormig, met 1—6
vruchtjes.
Aantal soorten 2, in Tenasserim en Malakka. Wegens de opgerichte
helmknoppen en eitjes verschilt dit geslacht van de Dors-
tenieae, waarmede het door de bloeiwijze veel overeenkomst vertoont.
Om die reden werd de eerst bekende soort, H. Griffithiana
King, door Kurz tot het geslacht Dorstenia Lam. gebracht: Door
King, die de verschillen met dit geslacht inzag-, werd de si-ort als
het type van een nieuw geslacht beschouwd, waaraan hij den
naam Kurzia gaf, onder welken naam het nog voorkomt in het
overzicht der I/rficaceew-geslachten van Hooker’s Flora of Brilish
India. Bij de geslachtsbeschrijving in hetzelfde werk is daarvoor
de naam Hulleltia in de plaats getreden, wijl de naam Kurzia
reeds voor een ander geslacht dienst doet.
32. U R T IC A L.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
diep 4-spletig; lobben in den knop dakpanswijze
aaneensluitend, eivormig, aan den top hol; knop in het
midden neergedrukt. Meeldraden 4, in den knop omgebogen,
zich tijdens den bloei elastisch strekkend. Rudimentaire
eierstok napvormig. Vrouwelijke bloem: Bloemdek
4-deelig, met ongëlijke segmenten, waarvan de buitenste
vaak veel kleiner zijn dan de binnenste, die plat
of zelden min of meer hol zijn. Eierstok recht; stempel
zittend, of zelden met een korten stijl, penseel-knopvor-
mig, afvallend of blijvend; eitje van af de basis opgericht.
Dopvruchtje eivormig of langwerpig, samengedrukt,
binnen het vergroote, vliezige of zelden dun-
vleezige bloemdek besloten; vruchtwand vliezig of dun
korstachtig. Zaad van den vorm der vrucht; zaadhuid
vliezig; kiem wit weinig; zaadlobben rondachtig.
Éénjarige of overblijvende, zelden aan de basis houtachtige,
met brandende haren gewapende kruiden. Bladeren
tegenovergesteld, gesteeld, getand of ingesneden-
gelobd, 5 — 7-nervig of zelden 3-nervig; steunblaadjes
zijdelingsch, vrij of vergroeid tot één binnen den bladsteel.
Bloemen in okselstandige, uit bijschermen samengestelde,
één- of tweeslachtige bloeiwijzen, die meestal
den vorm hebben van aan de basis met schutbladen
bezette bloemkluwens, zelden meer pluimachtig vertakt
zijn.
Aantal soorten omstreeks 30, in de gematigde of subtropische
gewesten van de beide halfronden, eenige weinige over de geheele
wereld verspreid.
33. F L E U R Y A Gaud.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem : Bloemdek
4—5-deelig; segmenten ei- of lancetvormig, in den
knop klepswijze aaneensluitend of licht dakpanswijze
dekkend; knop kogelvormig of neergedrukt. Meeldraden
4—5, in den knop omgevouwen, zich tijdens den bloei
elastisch strekkend. Rudimentaire eierstok kogel- of
knotsvormig. Vrouwelijke bloem: Bloemdeksegmenten
4, in den knop dakpanswijze dekkend, gelijk of ongelijk,
het achterste vaak helm vormig en het voorste klein of
ontbrekend. Eierstok in jeugdigen toestand recht, weldra
schuin wordend; stempel schuin eivormig of lijnvormig,
teu slotte haakvormig omgebogen, met korte wratjes
bezet, aan de basis met 2 kleine lobben; eitje van af
de basis opgericht. Dopvruchtje schuin, samengedrukt,
boven het weinig vergroote bloemdek uitstekend; vrucht