Onbehaarde heesters. Bladeren afwisselend, meestal
zeer lang, dikwijls nagenoeg zittend, gaaf, getand of met
golvenden rand. Bloemen in okselstandige of boven den
bladoksel staande, met schutbladen voorziene trossen of
aren, de mannelijke in grooter of kleiner aantal binnen
elk schutblad, de vrouwelijke alleenstaand, langer ge-
steeld.
Aantal soorten 6—8, in tropisch Azië en Afrika^
Men kan het geslacht verdeden in twee secties-: 1. Eu-Agros-
tistachys. met dicht opeengedrongen, ¥■—2 bloemen bevattende
schutbladen aan de korte in of boven de bladoksels staande aren;
2. Sarcoclinium, met wijd uiteenstaande, talrijke bloemen bevattende,
langs een lange as verspreide aren.
41. ANDROCEPHALIUM Warb.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem: Kelkbladen 3,
zeer klein. Bloembladen 3—4, in den knop klepswijze
aaneensluitend. Schijf ontbrekend. Meeldraden 3, tegenover
de kelkbladen ; helmdraden vrij, opgericht; helm-
knoppen naar binnen gericht. Rudimentaire eierstok
ontbrekend. Vrouwelijke bloem: Kelk- en bloembladen
als bij de mannelijke. Staminodiën tegenover de kelkbladen.
Eierstok 3-hokkig; stijlen vrij, kort 2-spletig,
vrij dik, tegen den eierstok aangedrukt.
Heesters aan de jonge deelen met sterharen bekleed
en met afwisselende, gesteelde, vinnervige, onduidelijk
bochtig getande, van onderen met verspreide klieren
bezette bladeren. Bloemen in okselstandige met sterharen
bekleede bloeiwijzen; de mannelijke zeer klein, dicht
opeengedrongen in tot trossen of pluimen vereenigde
bloemkluwens, de vrouwelijke in weinigbloemige bloem-
kluwens, die tot korte aren zijn vereenigd.
Eéne soort, A . q u erc ifo liu m W arb .,komend. in Nieuw Guinea voor42.
SU M B A V IA Baill,
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Kelk vliezig,
in den knop kogelvormig, klepswijze opensplijtend. Bloembladen
5, kort. Meeldraden talrijk, op een bollen bloembodem
zonder klieren bevestigd; helmdraden vrij, opgericht;
helmknoppen langwerpig, opgericht, ruggelings
vastgehecht; helmhokjes evenwijdig in de lengte openbarstend.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke
bloem : Kelk diep gedeeld, met smalle lobben. Bloembladen
zeer klein. Eierstok 3-hokkig, met 1 eitje in elk
hokje; stijlen aan de basis vergroeid, teruggekromd,
onverdeeld. Doosvrucht in tweekleppige kluisjes uiteenspringend.
Boom met stervormige haarbekleeding. Bladeren afwisselend,
groot, gestoeld, 3-nervig en vinnervig, min of
meer gaafrandig. Bloemen in okselstandige, aarvormige
trossen; de mannelijke nagenoeg zittend, in kluwens, de
vrouwelijke tusschen de mannelijke verspreid, gesteeid.
Aantal soorten 3, in Burma en den Maleischen Archipel. Het
geslacht is volgens Hooker nauw verwant aan Mallotus en verschilt
daarvan alleen door het bezit van bloembladen.
43. M A N IH O T Adans.
Bloemen éénhuizig. Mannelijke bloem: Kelk vaak gekleurd,
klok- of urnvormig, kort. of diep 5-spletig, met in
den knop dakpanswijze. dekkende en ineengedraaide lobben.
Bloembladen ontbrekend. Meeldraden 10, in 2 rijen ingeplant
tusschen de lobben of klieren van de schijf; helmdraden
vrij, dun; helmknoppen langwerpig, meestal groot,
ruggelings vastgehecht, met evenwijdige, dicht bij een staande,
in de lengte openbarstende helmhokjes. Eierstokrudiment
ontbrekend of klein, in 3 slippen of borstels verdeeld, en
in het midden van de schijf geplaatst. Vrouwelijke bloem:
Kelk als bij de mannelijke. Bloembladen ontbrekend.
Hypogynische schijf meestal aanwezig, gaafrandig of in
klieren verdeeld. Eierstok 3-hokkig, met 1 eitje in elk
hokje; stijlen aan de basis kort vergroeid, uitgespreid,
aan den top verbreed of gelobd. Doosvrucht in tweekleppige
kluisjes uiteenspringend. Zaden eivormig of langwerpig
; zaadhuid korstachtig; kiemwit vleezig; zaadlobben
plat, breed.
Hooge kruiden of heesters of boomen. Bladeren afwisselend,
gesteeid, onverdeeld of meestal handvormig 3—7-
lobbig of -deelig met min of meer ineenvloeiende of vrije
al of niet gesteelde vliezige of lederachtige, vinnervige,