dubbel of bloembladen soms ontbrekend, regelmatig. Meeldraden
in een enkele rij tegenover de bloembladen. Yrucht-
bladen 5—2, vergroeid, bovenstandig tot onderstandig. Eitjes
in elk vruchtblad 2, opstijgend, met rugstandige zijdelingsche
of buikstandige zaadnerf.
Bhamnaceae, Ampelidaceae,
Beide families tot de Dialypetalae behoorend.
XX. Malvales. Bloemen tweeslachtig, zelden eenslachtig.
Bloemdeelen in kransen (behalve soms de meeldraden).
Bloemdek kelk- en kroonachtig, zelden bloembladen ontbrekend,
regelmatig, zelden onregelmatig. Kelk “meestal in den
knop klepswijze aaneensluitend en evenals de bloemkroon
uit 5 deelen bestaand. Meeldraden oo of in 2 kransen, waarvan
de binnenste gespleten zijn. Yruchtbladen 2 —oo, vergroeid,
elk met 1—oo anatrope eitjes.
Tïliaceae, Malvaceae, Sterculiaceae, Thymelaeaceae, (Gony-
stylus;)
Alleen het geslacht Gonystylus behoort tot de Monoehlamydeae,
de overige zijn Dialypetalae. Deze onderscheiden zich door een
bijna altijd dubbel bloemdek en een steeds in den knop klepswijze
aaneensluitenden kelk van Gonystylus, waar de kelk in
den knop dakpanswijze dekkend is en de bloemkroon ontbreekt
of rudimentair is.
£. Bloemdeelen in spiralen of 5—4 kransen. Vrije vrucht-
bladen zeldzaam, vergroeiing regel, ook dikwijls de vrucht-
bladen in den hollen bloembodem besloten. x)
XXI. Parietales. Bloemdeelen deels in spiralen, deels in
kransen of geheel in kransen. Bloemdek kelk- en kroonachtig,
zelden bloembladen ontbrekend. Kelkbladen meestal
vrij of weinig verbonden. Meeldraden oo . Yruchtbladen oo,
i) In deze groep volgt bij Engler achter de reeks der Parietales
die der Opuntiales, gevormd door de niet in Nederlandsch Indië tehuis
behoorende Cactaceae.
min of meer vergroeid, vaak met wandstandige zaadlijsten,
die echter in het midden samenkomen, zeer zelden met basilaire
eitjes.
Dilleniaceae, Ochnaceae, Ternstroemiaceae, Guttiferae, Hy-
pericaceae, Dipterocarpaceae, Bixaceae, Violaceae, Samydaceae,
Passifloraceae, Datiscaceae, Begoniaceae, Ancistrocladaceae.
Alle families tot de Dialypetalae behoorend.
<P. Bloemdeelen in kransen. Vruchtbladen in den hollen
bloembodem besloten, meestal hiermede vergroeid.
XXII. Myrtiflorae. Bloemdeelen in kransen. Bloemdek
kelk- en kroonachtig of zonder bloembladen, regelmatig, zelden
onregelmatig. Meeldraden in een enkele of dubbele rij,
in het laatste geval soms vergezeld van splijting. Bloembodem
vaak hol, en 2—oo hiermede vergroeide of soms vrije vruchtbladen
omsluitend.
Thymelaeaceae (behalve Gonystylus), Elaeagnaceae, Lythra-
ceae, Myrtaceae, Rhizophoraceae, Combretaceae, Melastomaceae,
Onagraceae, Haloragidaceae.
Behalve de Thymelaeaceae en Elaeagnaceae, die tot de Monochlamydeae
belmoren, alle Dialypetalae. Daar bij de genoemde
families het bloemdek meestal bloembladachtig en ofschoon
steeds vergroeidbladig toch vrij van den eierstok is, kan men
deze daardoor onderscheiden van de Dialypetalae zonder bloembladen
der zelfde reeks, waar de kelk nooit bloembladachtig en
meestal met den eierstok vergroeid is.
XXIII. Umbelliflorae. Bloemen meestal tweeslachtig en
in schermen. Bloemdeelen uit 5—4, zelden oo deelen bestaande
kransen. Bloemdek kelk- en kroonachtig. Meeldraden
epigynisch.
Araliaceae, Umbelliferae, Cornaceae. .
Alle tot de Dialypetalae behoorend.