18. A P O R O S A BI.
Bloemen een- en tweehuizig. Mannelijke bloem : Kelkbladen
B—6 , meestal ongelijk, vliezig, in den knop dakpanswijze
dekkend. Bloembladen en schijf ontbrekend. Meeldraden
2—5; helmdraden lang, vrij in het midden der bloem;
helmkoppen klein, met nagenoeg kogelvormige, afzonderlijke,
dicht naast elkander geplaatste of door een breed
helmbindsel gescheiden, opgerichte of in den aanvang
neergeslagen, in de lengte openbarstende- helmhokjes.
Rudimentaire eierstok zeer klein of ontbrekend. Vrouwelijke
bloem: Kelk als bij de mannelijke, doch met grooter
kelkbladen. Bloembladen en schijf evenzeer ontbrekend.
Eierstok 2-, zelden 3-hokkig; stempels klein, gevederd,
kort, uitgespreid of teruggeslagen, enkelvoudig of 2—4-
spletig, zelden lang en 2—4-deelig; eitjes 2 in elk hokje.
Vrucht kogel- of ellipsoidvormig, - onregelmatig of gedeeltelijk
2—4-kleppig van af de basis openbarstend, met
dunne of dikke en sponsachtige of vleezige buitenlaag,
dunne, zich daarvan vaak loslatende binnenlaag van den
vruchtwandrr hokjes van binnen kaal of, vooral op het
tusschenschot, behaard. Zaden langwerpig of min of méér
kogel vormig, meestal plat-bol; kiem wit vleezig, zaadlobben
breed en plat.
Boomen, met afwisselende, gaafrandige zelden meer
of minder diep getande, vinnervige bladeren. Bloemen
klein, -zelden eenhuizig, mannelijke meestal in okselstan-
dige, lange op katjes gelijkende aren, vrouwelijke zittend
of kort gesteeld aan zeer korte aren, die met schutbladen
zijn bezet.
Aantal soorten 30—40, in tropisch Azië.
19. D A PH N IPH Y L L U M BI.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Kelk
in den knop dakpanswijze dekkend of open, met 3—8
kleine segmenten of 4-tandig of schijfvormig. Bloembladen
en schijf ontbrekend. Meeldraden in onbepaald . aantal
(5—18); helmdraden vrij en kort, soms ontbrekend;
helmknoppen groot, opgericht, met evenwijdige, aangegroeide,
zijdelings 2-kleppig openspringënde helmhokjes.
Rudimentaire eierstok ontbrekend. Vrouwelijke bloem:
Kelk als bij de mannelijke. Bloembladen ontbrekend.
Schijf ontbrekend of uit 4—6 schubben of klieren gevormd.
Eierstok onvolkomen 2-hokkig, met 2 eitjes in elk hokje;
stijlen vrij, eenigszins dik, neergeslagen uitgespreid,
onverdeeld, op eene olijf gelijkende, niet openbarstende,
meestal door mislukking 1-zadige steenvrucht. Zaad met
vliezige zaadhuid; kiemwit dik-vleezig; kiem klein; zaadlobben
smal eivormig of langwerpig.
Onbehaarde boomen, met afwisselende, gesteelde, gaafrandige,
lederachtige, vaak smalle, vinnervige bladeren.
Bloemen gesteeld, verspreid langs de as van okselstandige,
korte, losse trossen, met kleine of zonder schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 20, in tropisch Azië.
20. A N T ID E SM A L.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Kelk
diep, in den knop dakpanswijze dekkend, 3—5-lobbig of
-deelig» Bloembladen ontbrekend. Schijf bestaande uit met
de meeldraden afwisselende, vrije of vergroeide klieren.
Meeldraden 2—5, tegenover de kelklobben; helmdraden
in den knop neergebogen, in de open bloem opgericht;
helmknoppen met een dik, vaak gekromd helmbindsel;
helmhokjes kogelvormig, dicht bij elkander of uiteenstaand.
Rudimentaire eierstok klein. Vrouwelijke bloem: Kelk
als bij de mannelijke. Bloembladen ontbrekend. Schijf
min of meer plat, ring- of kussenvormig. Eierstok 1-,
zelden 2-hokkig; stijlen 3, zeer kort, meestal 2-lobbig
of -deelig; eitjes 2 in elk hokje, hangend. Steenvrucht
klein, vaak scheef, niet openbarstend. Zaad door mislukking
1, zonder kiempropje; kiemwit vleezig; zaadlobben
plat en breed.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend, gaafrandig,
dikwijls groot. Steunblaadjes aanwezig. Bloemen klein, de
manneljjke soms zeer klein, in meestal dunne, in de
bladoksels alleenstaande of aan de toppen der takken
tot pluimen vereenigde aren of trossen met kleine schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 60, in de tropische gewesten der oude
wéreld en Australië.