XLVI. Saxifragaceae (Astilbe*).
Twee- of driedubbel drietallige bladeren. Eierstok uit 2—3
vruchtbladen gevormd, met talrijke eitjes.
XLIX. Hamamelidaceae (Altingia).
Boomen met eenslaehtige hoofdjes. Mannelijke bloemen
zonder kelk en bloemkroon, vrouwelijke met een kelk zonder
zoom; stampers half onderstandig, met talrijke eitjes. Vrucht-
hoofdjes met dicht opeengedrukte doosvruchten, die met twee
kleppen openspringen.
L. Haloragidaceae (Gunnera, Callitriche, Myrio-
phyllum).
Gunnera. Overblijvende, stengellooze, ruigharige kruiden
met langgesteelde, gelobde, groote bladeren, op sommige Po-
lygonaceae gelijkend (Rbeuni), doch bloemen in vertakte,
dichte aren, mannelijke met 1—3 meeldraden, vrouwelijke met
onderstandigeif eierstok en hangend eitje.
jCallitriche en Myriophyllum. Waterplanten als Podostemona-
ceae, doch eierstok onderstandig, ofschoon vaak met ohduide-
lijken kelkzoom en één eitje in elk hokje.
LI. Rhizophoraceae (Plaesiantha, Combretocarpus).
Plaesiantha. Eierstok onderstandig, 8-hokkig, elk hokje
met talrijke eitjes. Ccmbretocarpus. Eierstok onderstandig;
stijlen 3—4.
LIL Combretaceae (Terminalia, Combretum *, Gyro-
carpus).
Boomen of klimplanten met kantige, rondom gevleugelde
of aan den top twee lange vleugels dragende, onderstandige
vruchten.
LUI. Myrtaceae (Eugenia*).
Onderstandige eierstok met talrijke eitjes. Bladeren tegenovergesteld,
doorschijnend gestippeld.
LV. Lythraceae (Rotola *, Ammania *, Nesaea, Crypte-
ronia, Sonneratia).
Rotola, Ammania, Nesaea, water- of moeraskruiden of land-
planten, met vergroeidbladigen, halfbolvormigen, klok- of urn-
vormigen kelk; eierstok 2—5-hokkig met talrijke eitjes.
Crypteronia en Sonneratia. Boomen met twee- of veelhokkigen
eierstok met talrijke eitjes, de eerste met doosvrucht, de
tweede met besvrucht.
LVI. Onagraceae (Ludwigia *).
Onderstandige veelhokkige eierstok met talrijke eitjes.
LVII. Samydaceae (Casearia, Osmelia).
Boomen of heesters, met meestal tweeslachtige bloemen.
Eierstok met wandstandige zaadlijsten. Doosvruchten met
wéinig of veel zaden op de kleppen.
LIX. PassifiLoraceae (Passiflora *).
Bloembladen zelden ontbrekend. Bijkroon steeds aanwezig,
enkel of dubbel. Meeldraden en stamper op een langen steel.
LXI. Begoniaceae (Begonia).
Bloemen met gekleurd bloemdek, mannelijke met talrijke
meeldraden; vrouwelijke met onderstandigen,. meestal 3-hok-
kigen eierstok, en met 3 stijlen en talrijke eitjes.
LXII. Datiscaceae (Tetrameles, Octomeles, vr. bl.)
Tweehuizige boomen. Vrouwelijke bloemen met talrijke
eitjes, mannelijke bij Octomeles met kelk en bloemkroon, bij
Tetrameles met enkel bloemdek. Mannelijke exemplaren moeilijk
van Euphorbiaceae te onderscheiden.
LXIII. Aizoaceae (Sesuvium, Trianthema, Mollugo).
Overeenkomend met Centrospermae van de Monochlamydeae,
doch met onderstandigen eierstok.
LXVI. Comaceae (Nyssa vr. bl.),
Mannelijke bloemen met bloembladen, vrouwelijke met onderstandigen
eierstok.