Steunblaadjes ontbrekend. Bloemen klein, soms zeer
klein, in of boven de bladoksels, of aan de knoopen der
afgevallen bladeren, de mannelijke meestal in bundels
of schermen, met een afvallend schutblad aan de basis
en min of meer tot pluimen verbonden; zeer kleine
schutblaadjes onder de bloemstelen al of niet aanwezig.
Vrouwelijke in geringer aantal, soms alleenstaand.
Aantal soorten 235, waarvan 38 in tropisch Amerika, 16 in tropisch
Afrika en de overige in tropisch Azië. Australië en de Polynesische
eilanden.
EENIG GESLACHT VOLGENS BENTHAM EN HOOKER.
Myristica L,
Kenmerken als die der familie,
Wij hebben gemeend ons te moeten houden aan de geslachtsom-
grenzing van Myristica, zooals deze in Bentham et Hooker’s Genera
Plantarum,- in Hooker’s Flora of British India en in King’ The
species of Myristica of British India voorkomt, omdat deze in overeenstemming
is met die, welke in de andere families met groote
geslachten als Garcinia, Ficus en Quercus is gevolgd. Eene hiervan
afwijkende opvatting vindt men in Warburg’s kort geleden verschenen
uitstekende Monographie der Myristicaceen. Daar toch wordt
de familie in een vijftiental geslachten verdeeld, waarvan vier in
Nederlandsch Indië voorkomen. Deze geslachten, gedeeltelijk overeenkomende
met de secties van vroegere auteurs, vormen natuurlijke
groepen, die vooral bij een volledig materiaal niet moeilijk te herkennen
zijn. Wij geven daarom hierbij ook de geslachtsbeschrij vingen
en sleutels van Warburg, zoodat men naar verkiezing het eene
of het andere Ter bekortinsgt eldsee lo ukdaner ev osltgeelsne.ls overslaande, vermelden we alleen,
dat bij King het geslacht werd verdeeld in de secties: 1. Eu-Myris-
tica, met eene subsectie Horsfieldia, 2. Pyrrhosa, 3. Gymnacranthera,
4. Irya, 5. Kuema Warburg handhaafde als geslachten de secties Gymnacranthera
en Kuema, maakte van de sectie Eu-Myristica het geslacht Myristica,
doch nam hiervan de subsectie Horsfieldia af, welke hij onder den naam van sectie Orthanthera met de door hem ook als secties
opgevatte secties Irya en Pyrrhosa yereenigde tot eén vierde geslacht
Horsfieldia ').
i) De naam Horsfieldia was reeds doorWiLLDENOW aan dit geslacht
gegeven Later werd hij door Blume toegepast op een Araliaceen-
geslacht (H. aculeatus BI.). Zoo men Warburg volgt moet het laatste dus verdoopt worden en door de vroeger hieraan gegeven namen Schubertia BI. en Echinopanax Decaisne evenzeer voor andere
geslachten in gebruik zijn, stelt Warburg voor dit geslacht Harm-
siopanax te noemen. (Harmsiopanax aculeatus Warb.)
Door vergelijking van al het materiaal in de verschillende herba-
riën aanwezig, kon hij verder een aantal der oudere soorten vereeni-
gen, terwijl hij bovendien verscheidene zoowel door hem zelven
ontdekte, als in de herbariën gevonden nieuwe soorten aan de bekende
toeAvaoneg dWe.arburg’s werk ontleenen wij de volgende tabellen ter determinatie
tot de door hem opgestelde geslachten.
1. Tabel tot determinatie der mannelijke exèmplaren der Nederl.
Indische Myristicaceen volgens Warburg.
\ . Tertiaire nerven der bladeren netvormig en onduidelijk; schutblaadjes
al of niet aanwezig. Helmdraden tot een zuil vergroeid.
A. Bloemen kleiner dan 3 mM., zonder schutblaadjes.
a. Bladeren van onderen niet witachtig, noch blauwgroen
; bloemen kogel- of knotsvormig, niet in bundels
; helmknoppen met de rugzijde van de zuil vergroeid,
aan den top niet vrij. 1. Horsfieldia.
b. Bladeren van onderen roodachtig-wit, bloemen in bundels
; helmknoppen met het onderste gedeelte vergroeid
aan de zuil, aan den top vrij. 2. Gymnacranthera.
B. Blodeem ebna sigsr ovoatenr dhaent 3b lomeMmd.,e km et belaedne rsecnh uvtbalna aodnjed earaenn
witachtig of blauwgroen. 3. Myristica.
2. Tertiaire nerven der bladeren evenwijdig en vooruitspringend:
bloemen grooter dan 3 mM., met een schutblaadje aan den
bloemsteel. Helmdraden vergroeid tot een schildvormige schijf
met vrije helmknoppen aan den rand. 4. Knema.
II. Tabel tot determinatie der vrouwelijke exemplaren der Nederlandsch
Indische Myristicaceen volgens Warburg naar bloeiende
takken.
1. Tertiaire nerven der bladen, meestal netvormig en onduidelijk,
zelden evenwijdig of naar boven uitspringend, nooit beide te
gelijk; schutblaadjes al of niet aanwezig.
A. Bloemen kleiner dan 3 mM.; bloeiwijze min of meer
(doch niet vorkswijze) vertakt; schutblaadjes ontbrekend.
a. Bladeren van onderen niet witachtig, noch blauwgroen;
bloemen kogel- of knotsvormig1,. inH pluimen. orsfieldia.
b. Bladeren van onderen roodachtig-wit; bloemen urnvormig,
in bundels. 2. Gymnacranthera
B. Bloemen grooter dan 3 mM. ; bloeiwijze meestal enkelvoudig
of vorkswijze vertakt; schutblaadjes aanwezig ;
bladeren van onderen witachtig of blauwgroen.
3. Myristica.
6