21. SCORTECHINIA Hook. f.
Bloemen één- en tweehuizig. Mannelijke bloem: Kelkbladen
4—5, rondachtig, in den knop dakpanswijze dekkend.
Bloembladen ontbrekend. Schijf bestaande uit 4—5,
met de meeldraden afwisselende, harige klieren. Meeldraden
4—5; helm draden dik; helmknoppen breed, aan
de basis vastgehecht; helmhokjes een weinig uiteenwijkend,
met het helmbindsel vergroeid, naar binnen openbarstend.
Rudimentaire eierstok kort, 3-lobbig, behaard. Vrouwelijke
bloem : Kelkbladen 4, in den knop dakpanswijze
dekkend. Bloembladen ontbrekend. Schijf. . . . Eierstok
2—3-hokkig(?); stempels 4, zeer klein; eitjes 1 of 2
hangend van den top van het hokje. Vrucht een 1-hok-
kige, elliptisch-langwerpige, dun korstachtige, witharige
4-kleppig openbarstende doosvrucht. Zaad langwerpig-
elliptisch samengedrukt, hangend; zaadhuid dun,^ korst-
achtig; kiem wit gering; zaadlobben amandelachtig, aan
weerskanten afgerond, samengedrukt; kiemworteltje klein,
naar Boobmoveenn mgeetr icahfwt. isselende, lederachtige, gaafrandi_ ge o. f
min of meer gezaagde bladeren; bladsteel aan den top
verdikt. Bloemen klein, kort gesteeld, in losse oksel-
standige en min of meer eindelingsche pluimen.
Eéne soort, in Malakka, de Nicobarische eilanden en Borneo,
Sc. nicobarica Hook. f. Volgens Pax is het twijfelachtig of het
geslacht wel tot de familie behoort. Wegens het feit dat de naain
reeds voor een geslacht van de Fungi dienst doet, stelt Pax voor
aan dit geslacht den naam van Neoscortechinia Pax te geven.
22. BAOOAUREA Lour.
Bloemen twee-, zelden éénbuizig. Mannelijke bloem :
Kelkbladen 4—5, meestal ongelijk, in den kn p dakpanswijze
dekkend. Bloembladen en schijf ontbrekend of onduidelijke
schijfklieren. Meeldraden 4—8; helmdraden vrij,
dun; helmknoppen klein, dubbelbolvormig; helmhokjes
in de lengte open barstend, door een meer of minder dik
helmbindsel gescheiden. Rudimentaire eierstok, zacht-
harig, dikwijls tot een schildvormige al of niet gesteelde
schijf ontwikkeld, zelden een onregelmatig gespleten zuil.
Vrouwelijke bloem : Kelkbladen 4—6, langwerpig of lijnvormig,
grooter dan bij de mannelijke. Bloembladen en
schijf ontbrekend. Eierstok 2—5-hokkig, ei- of kogelvormig;
in elk hokje 2 eitjes; stempels 2—5, klein,
zittend, vrij of tot een korte stijlzuil vergroeid, 2-lobbig
of -spletig met breede of priemvormige, door wratjes
bedekte takken, zelden één schild vormige stempel. Vrucht
ei- of kogelvormig, omgekeerd eivormig of spoelvormig,
2—4-hokkig; buitenwand van de vrucht dik of dun,
lederachtig, korstachtig of houtachtig, laat hokverbrekend
openbarstend. Zaden breed, meestal aan de rugzijde
samebgedrukt of afgeplat; zaadhuid met een vleezig
omkleedsel (zaadrok ?); kiemwit vleezig of hard; zaadlobben
breed, plat.
Altijdgroene boomen, met afwisselende, gaafrandige of
zelden gekarteld-gezaagde, vinnervige bladeren. Bloemen
bij beide seksen in okselstandige of zijdelingsche, vaak
uit den stam of de dikkere takken ontspruitend, alleenstaande
of tot bundels vereenigde aren, trossen of pluimen,
tmannelijke dikwijls zeer klein, ruig of viltachtig
behaard.
Aantal soorten omstreeks 30, in tropisch Azië. Afrika en Australië.
De in Mueller’s Monographie der Euphorbiaceae voorkomende
verdeeling van het geslacht in secties, die vroeger als geslachten
beschreven waren, wordt door Bentham en Hoqker niet overgenomen
en is in Hooker’s Flora of British India vervangen door
«ene rangschikking in series naar den aard van de mannelijke
bloeiwijze. Wij hebben ons echter aan Mueli.er’s verdeeling
gehouden, omdat deze. de eenige is, waarnaar de soorten van den
Maleischen Archipel tot dusverre gerangschikt zijn. De in Neder-
landsch Indië vertegenwoordigde secties zijn volgens Mueller op
de volgende wijze gekenmerkt:
Kelk 4-deélig, binnenste slippen het kleinst.
Sect, 1. Hedycarpus. Schijf ontbrekend. Meeldraden 4; helmknoppen
naar binnen met 2 spleten openbarstend. Eierstok 5—4-
hokkig.
Sect. 2. Pierardia. Kelk verschillend. Schijf ontbrekend of rudimentair.
Meeldraden 10—4; helmknoppen naar binnen met 2
spleten openbarstend. Eierstok 3—2-hokkig, met één 3—2-lobbi-
gen stijl.
Sect. 3. Adenocrepis. Kelkslippen driekantig eivormig, onderling
gelijk. Schijf bij de mannelijke bloem ontwikkeld. Meeldraden
4—6. Helmknoppen naar binnen openspringend. Eierstok 2-hokkig
; stempels zittend.
Sect. 4. Calyptroon. Kelk 4—5-spletig; binnenste slippen iets