basis rondom loslatend, zelden niet openbarstend of op
onregelmatige wijze doorscheurend, 2—oo zadig. Zaden
meestal opgericht, lensvormig; zaadhuid korst&chtig,
zwart, glanzend en glad; kiem ringvormig, het meelachtig
kiemwit omgevend; zaadlobben lijnvormig; kiem-
worteltje naar beneden gericht of opstijgend.
Eenjarige kruiden, zelden halfheesters of heesters,
kaal of behaard. Bladeren afwisselend, meestal in een
bladsteel versmald, lijnvormig, langwerpig, eivormig of
omgekeerd eivormig, gaaf of zelden gelobd Bloemen in
dichtbloemige, eindelingsche en okselstandige aren of in
bundels langs enkelvoudige of vertakte takken, zittend
of kort gesteeld, klein of groot, wit, zilverkleurig of rood,
glanzend.
Aantal soorten omstreeks 30, in de warmere gewesten van
Azië, Afrika en Amerika.
3. A L LM A N IA B. Br.
Bloemen tweeslachtig, met één schutblad en twee schutblaadjes.
Bloemdek stijfvliezig, met 5 gelijke, lang-
werpig-lancetvormige, toegespitste, gestreepte, om de
vrucht opgerichte segmenten. Meeldraden 5; helmdraden
aan de basis tot een vliezige buis verbonden, zonder
tusschengevoegde slippen; helmknoppen klein, lijnvormig-
langwerpig, 2-hokkig. Eierstok eivormig, in een langen,
dunnen, rechten stijl overgaande; stempel knopvormig-
2-lobbig; eitje 1, nagenoeg zittend, opgericht. Blaas-
vruchtje in het bloemdek besloten, nagenoeg kogelvormig
of eivormig, samengedrukt, om de basis rondom loslatend.
Zaad opgericht, min of meer kogel-lensvormig;
zaadhuid zwart, korstachtig, glad of gestippeld, met een
vliezigen, korten zaadrok; kiem ringvormig, een overvloedig
kiemwit omgevend; zaadlobben lijnvormig plat,
soms aan den top omgeslagen; kiemworteltje naar beneden
gericht.
Opgerichte of neerliggende, kale of zachtharig-ruwe
kruiden. Bladeren afwisselend, lijnvormig, omgekeerd
eivormig of spatelvormig. Bloemen wit of groenachtig in
eindelingsche of okselstandige, zittende of gestoelde
hoofdjes.
Ongeveer 3—4 soorten, in tropisch Azië. Het geslacht werd door
Moquin Tandon in D. O. Prod.} XIII. 2. p. 248, opgevat als eene
sectie van Chamissoa H. B. K., dat in de Genera Plantarum van
Bentham en Hooker is beperkt tot de soorten met twee stempels.
' 4. D IG E R A Forsk.
Bloemen ten getale van drie bijeen, door één schutblad
en twee schutblaadjes omgeven, de beide zijdeling-
sche bloemen rudimentair en in een kamdragende schub
veranderd. Bloemdek min of meer vliezig, 4—5 deelig,
aan de basis niet verhard; segmenten langwerpig, om
de vrucht opgericht, de beide buitenste grooter en met
5—9 nerven, de binnenste kleiner en met 2—3 nerven.
Meeldraden 5, met vrije draadvormige helmdraden, zonder
tusschengevoegde slippen; helmknoppen dubbel bolvormig,
2-hokkig. Eierstok kort langwerpig, samengedrukt,
afgeknot, stijl draadvormig, met 2 korte omgekrulde
stempels; eitje 1, opgericht, met korte zaadstreng.
Yrucht eene min of meer kogelvormige, binnen
het bloemdek besloten, een weinig samengedrukte, korst-
achtige, gerimpelde noot met min of meer gekielde kanten.
Zaad opgericht, min of meer kogel vormig; zaadhuid
dun, bruin, aan het meelachtig kiemwit vastgehecht;
kiem ringvormig; zaadlobben lijnvormig gekromd; kiemworteltje
naar beneden gericht.
Eenjarig, van af de basis vertakt, onbehaard kruid,
met kantige takken. Bladeren afwisselend, dun gesteeld,
eivormig, langwerpig of lancetvormig, spits, gaafrandig.
Bloemen vuilwit of rooskleurig, in lange, okselstandige,
langgesteelde aren.
Èene soort in tropisch Azië en Afrika. D. arvemis Forsk.
5. A M A R A N T U S L.
Bloemen éénhuizig of gemengdslachtig, met één
schutblad en twee schutblaadjes. Bloemdek-segmenten
5, zelden 1—3, vliezig, gelijk of nagenoeg gelijk, in de
mannelijke bloem eivormig-lancetvormig, in de vrouwelijke
meestal langwerpig of spatelvormig-langwerpig, soms
na den bloei verhard of aan de basis verdikt, om de
vrucht opgericht. Meeldraden 5, zelden 1—3; helmdraden
priem- of draad vormig, aan de basis vrij, zonder
tusschengevoegde slippen; helmknoppen langwerpig of