II. Crotonoideae Pax — Crotoneae arieae -t- Euphorbieae B. et H. + Gale- B. et H.
1. Crotoneae Pax = 30. Croton.
2. Acalypheae Pax = Eucrotoneae B. et H. behalve 30. Cror
ton + Chrozophoreae B. et H. p. p. (40. Agrostistachys,
41. Androcephalium, 42. Sumbavia) -)- Acalypheae B .etH .
behalve Cheilosa en Endospermum.
3 Jatropheae Pax. = Jatropheae B .e t H.
4. Manihoteae Pax — Adrianeae B. et H. (43. Manihot.) ï
5 Cluytieae Pax — Galiarieae B. et H. Chrozophoreae B.
et H. p. p.' (31. Trigonostemon, 32. Trigonopleura, 33. Pa-
prahccorobtloanc.h i3a4, . 39O. stoDdiems,o r3p5h. oiCaolydxi.a)eum, 36. Blachia, 37. Stro-
6. Ge5l2o.n iCeahee ilPosaax, 5§3=. EGnedloonsiepaeer mBu.m e.)t f f . (38. Erismanthus.
7. Hippomaneae Pax = Hippomaneae B. et H.
8. Euphorbieae Pax = Euphorbieae B. et H.
1. B U EH O R B IA L.
Meerdere mannelijke en ééne centrale vrouwelijke
bloem omgeven door een kelkvormig, regelmatig of een
weinig schuin, klok- of tolvormig, meestal kruidachtig
omwindsel, met 4—5, zelden 6—8, vliezige, korte, gave
of in slippen verdeelde lobben aan den rand, van buiten
met evenveel of zelden minder klieren, die afwisselen
met de lobben, welke zij vaak verbergen en breed en
wijd uitgespreid, gaaf of gedeeld, of met twee hoorns
voorzien zijn van buiten, soms een bloembladachtig aanhangsel
dragen of naakt zijn. Mannelijke bloemen gesteeld,
bestaande uit een met den bloemsteel geleden meeldraad,
zonder bloemdek of zelden met een klein schubje
aan de geleding; helmdraad kort; helmknop opgericht,
met meestal min of meer kogelvormige wijd uiteenstaande
in de lengte openbarstende helmhokjes.’ Vrouwelijke
bloem bevestigd op een steel, en door de verlenging
van dezen ten slotte buiten het omwindsel tredend, min
of meer knikkend; bloemdek ontbrekend of uit 3 zeer
kleine segmenten gevormd. Eierstok, met den bloemsteel
geleed, 3-hokkig met één eitje in elk hokje; stijlen
3, vrij of min of meer verbonden, aan den top uitgespreid,
onverdeeld of tweespletig, aan den top of aan de
binnenvlakte met stempeloppervlakte bekleed. Doosvrucht
splijtend in drie tweekleppige kluisjes, die van
de blijvende centrale as loslaten, met een kraakbeenachtige
of harde binnenlaag van den vruchtwand. Zaden
met kiem wit en platte zaadlobben.
Kruiden of halfheesters of heesters, meestal met een
scherp, wit melksap, nu eens met een dikken, vleezigen,
bladloozen, soms met stekels bezetten stengel, dan weder
kruidachtig of houtachtig. Bladeren afwisselend of tegenovergesteld,
onverdeeld, gaafrandig of getand. Omwindsels,
welke door sommige schrijvers, o. a. door Baillon,
met de ingesloten bloemen als één tweeslachtige bloem
worden opgevat, in eindelingsche bijschermen of in de
bladoksels alleenstaand of tot hijschermen of trossen ver-
eenigd. Schutbladen tegenover elkander onder de bijschermen
of de omwindsels; schutblaadjes binnen de
omwindsels gewoonlijk voorkomend, onder de mannelijke
bloemen lijn- of borstelvormig, soms die der binnenste
bloemen of alle ontbrekend of de onderste verbonden tot
schiitbladen, di§ bundels der bloemen omgeven.
Aantal soorten omstreeks 600, in de gematigde gewesten der
heide halfronden in groot aantal, tusschen de keerkringen minder
talrijk, doch geenszins zeldzaam.
De in Nederlandsch Indië voorkomende soorten kan men verdee-
len op de volgende wijze :
Sect. 1. Anisophyllnm. Neerliggende of opstijgende kruiden met
tegenoverstaande, vaak scheve bladeren en alleenstaande of bijschermen
vormende omwindsels, elk met 4—5 klieren, die soms
van een vliezig bloembladachtig aanhangsel zijn voorzien.
Subsect. 1. H y p e r i c i f o l i a e . Meestal éénjarige en opgerichte
kruiden. Bladeren meestal meer dan 1 cM. lang. Bloemen
meestal in yeelbloemige bijschermen. Bloembladachtig aanhangsel
der klieren duidelijk
Subsect. 2. C h a m a e s y c e . Meestal neerliggende, eenjarige
of overblijvende kruiden. Bladeren minder dan 1 cM. lang. Bloemen
alleenstaand of in korte, weinigbloemige bijschermen. Bloembladachtige
aanhangsels der klieren-onduidelijk of ontbrekend.
Sect. 2. Poinsettia Kruiden of heesters. Onderste bladeren
verspreid, bovenste tegenovergesteld of in kransen. Bloemen in
eindelingsche tuilvormige bijschermen. Klieren bekervormig, zonder
aanhangsels. In Nederlandsch Indië slechts eene uit Amerika
ingevoerde als sierheester veel gekweekte soort, E. pulcherrima
Willd , het meest bekend onder den geslachtsnaam Poinsettia Grah.
(P. pulcherrima Grah.)
Sectie 3. Euphorbium. Heesters of boomen met vleezige, geribde,
kantige of afgeplatte stammen en takken. Bladeren öf ontbrekend