In Hieronymus’ bewerking der familie voor Engler und Prantl
Natürl. Pflanzenfam. is de omgrenzing dezelfde als bij Bentham
en Hooker. Ook daar wordt bij de groep der Anthoboleae het
geslacht Champereia Griff. opgegeven, dat reeds vroeger door Bail-
lon werd overgebracht naar de Opilieae, die bij Bentham en Hooker
een deel uitmaakten van de Olacaceae. Bij die familie is liet
geslacht in ons werk behandeld. Van Tieghem en ook Engler
in den Nachtrag der Natürl. P flanzenfam. brengen het tot dezelfde
groep. Door Baillon werden de overige Santalaceae in vijf groepen
verdeeld, gelijkwaardig met de tribus der Loranthaceae en
met deze en een aantal groepen uit verschillende andere families
vereenigd tot zijne familie der Loranthaceae in uitgëbreiden zin.
Van Tieghem daarentegen maakt van de zooeven genoemde groepen
der Santalaceae even zoovele families, zoodat volgens hem de
Santalaceae van Nederlandsch Indië verdeeld worden in Santalaceae
en Anthobolaceae. In het door ons bij de Loranthaceae behandelde
stelsel van van Tieghem behooren deze beide families elk
tot een groep van hooger rang, de Santalineae en de Alithoboli-
neae, de eerste gekenmerkt door het bezit van eitjes zonder kern,
de tweede van uitjes met eene kern, doch zonder integument.
De tribus der Anthoboleae' met bovenstandige vrucht nadert
door dit kenmerk tot de tribus der Opilieae van de Olacaceae,
waar evenzeer de kelk ontbreekt of rudimentair is. Evenwel is
hier toch steeds een vooruitspringende rand van den bloemsteel
waar te nemen,—terwijl bij Éxocarpus, het éenige Indische geslacht
der Anthoboleae, de vruchtsteel onder de vrucht wel gezwollen
is, doch geen vooruitspringenden rand heeft.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. ©syrideae. Bloemdekbuis geheel met den eierstok
vergroeid, niet daarboven uitkomend. Vrucht eene steenvrucht.
1. Helmhokjes vrij, evenwijdig.
1. Santalum. Bladeren tegenovergesteld, lederachtig. Bloemen
tweeslachtig. Vrucht bolvormig, hoogstens 2 cM. in doorsnede.
Heesters of boomen.
2. Pyrularia. Bladeren afwisselend, dun. Bloemen gemengd.
Vrucht langwerpig of ei- of kogelvormig 4 a 5 cM. in doorsnede.
Heesters of boomen.
2. Helmhokjes uiteenwijkend, aan den top samenvloeiend.
3. Henslowia. Bladeren afwisselend, lederachtig. Bloemen
één- of tweehuizig. Binnenwand van de kern met 5—10 harde
verticale platen, die het zaad stervormig verdeelen. Parasitische
heesters.
4. Scleropyron. Bladeren afwisselend, lederachtig. Bloemen
min of meer tweehuizig of .tweeslachtig. Binnenwand van de
kern hard, doch glad. Zaad kogelvormig. Boomen, vaak gedoomd.
5. Phacellaria. Bladerlooze stengels. Bloemen éénhuizig.
Parasitische heesters.
Tribus II. Anthoboleae. Bloemdek tot de schijf gespleten
in 3—4 segmenten. Eierstok bovenstandig. Vrucht eene steenvrucht,
rolrond lijnvormig.
6. Éxocarpus. Bladeren afwisselend, zelden tegenovergesteld.
Bloemen tweeslachtig. Boomen of heesters.
1. SA N T A L U M L.
Bloemen tweeslachtig. Bloemdekbuis klok- of eivormig,
onder aan de basis met den eierstok vergroeid; lobben
4, zelden 5, tot aan de schijf vrij, in den knop kleps-
wijze aaneensluitend, van binnen nabij de meeldraden
met een haarbundel. Meeldraden aan de basis der
bloemdeklobben bevestigd en korter dan deze,- met korte
helmdraden; helmknoppen eivormig, met evenwijdige, in
de lengte openbarstende helmhokjes. Schijf als een
dunne laag de bloemdekbuis bekleedend en tusschen de
meeldraden tot vrije, vleezige, spatelvormige of driehoekige
of bijna vierkantige schubben verlengd. Eierstok
eerst op den bodem van het bloemdek bijna vrij, weldra
zich aan de basis vergrootend en half onderstandig; stijl
lang; stempel in 2 - 3 korte lobben verdeeld; eitjes
2—8, onder het midden van eene laag toegespitste centrale
zaadlijst bevestigd. Steenvrucht, min of meer kogelvormig,
gekroond door een ringvormig litteeken van het
afgevallen bloemdek; buitenlaag der vrucht niet dik,
binnenlaag hard, meestal rimpelig. Zaad ongeveer van
denzelfden vorm; kiem in het midden van het kiemwit,
recht of scheef, lijnvormig, rolrond; kiemworteltje veel
langer dan de zaadlobben.
Onbehaarde boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld
of zelden afwisselend, gesteeld, gaafrandig, leder-
aehtig of min of meer vleezig, vinnervig, doch met
onduidelijke zijnerven. Bloemen klein, doch grooter dan
bij de verwante geslachten, in de bovenste bladoksels of