stand op katjes gelijkend, met talrijke, bijna zittende
bloemen in kluwens langs de spil van de tros, de vrouwelijke
los, met langgesteelde langs de spil der tros
verspreide bloemen.
Aantal soorten 3 of 4, in Malakka, Tenassërim en Nederlandseh
Indië. In Hooker’s Flora of British India wordt opgegeven, dat
in Borneo eene soort voorkomt, waar de bladeren niet driedubbel-
nervig zijn. Deze soort is nog onbeschreven.
57. MALLOTUS Lour.
Bloemen twee-, zelden éénhuizig. Mannelijke bloem:
Kelk in den knop kogelvormig, gesloten, tijdens den bloei
in B—4 segmenten splijtend. Bloembladen ontbrekend.
Schijf uit klieren bestaande of ontbrekend. Meeldraden
80—300, op een met zeer boogen bloembodem ingeplant
; helmdraden vrij; helmknoppen nabij de basis
ruggelings vastgehecht; helmhokjes afzonderlijk, evenwijdig,
door een breed helmbindsel gescheiden of met een
klein helmbindsel, in de lengte opensplijtend. Rudimentaire
eierstok ontbrekend. Vrouwelijke bloem: Kelk diep
of kort 3—5-lobbig of scheedevormig opensplijtend, , met
in den knop klepswijze of licht dakpanswijze dekkende
lobben of 5-deelig, met in den knop dakpanswijze dekkende
segmenten. Bloembladen ontbrekend. Schijf al
of niet aanwezig. Eierstok 3-hokkig of hoogst zelden 2-
of 4-hokkig, met 1 eitje in elk hokje; stijlen vrij of
aan de basis vergroeid, teruggeslagen-uitgespreid, onverdeeld,
van binnen met wimpers of vooruitspringende
wratjes. Doosvrucht viltachtig behaard of met klierachtige
schubjes of zachte stekels bezet, kogelvormig of driedubbelbolvormig,
zelden dubbelbolvormig, in 2-kleppige
kluisjes uiteenbarstend. Zaden ei- of kogelvormig; zaad-
huid korstachtig; kiemwit vleezig; zaadlobben plat,
breed.
Boomen of heesters. Bladeren afwisselend of zelden
tegenovergesteld, gesteeld, vaak groot, gaafrandig, getand
of breed 3-lobbig, soms. schild vormig, aan de basis 3—7-
nervig of geheel vinnervig, nabij de basis van boven
met 2 klieren. Bloemen in enkelvoudige of pluimvormig
vertakte, okselstandige of aan de toppen tot pluimen
bijeengevoegde aren., Mannelijke bloemen klein, kort
gesteeld, in kluwens langs de spil van de aar, vrouwelijke
onder elk schutblad slechts een, kort of lang
gesteeld.
Aantal soorten omstreeks 70, in de tropische gewesten der oude
wereld. Men kan de soorten van Nederlandseh Indië verdeelen in
twee secties: 1. Blumeodendron. Schijf klierachtig in beide geslachten.
Zaden met een dikken, vleezigen zaadrok ; 2. Eu-MallotllS.
Schijf ontbrekend of bij de vrouwelijke bloem ring- of napvormig.
Zaden zónder zaadrok.
58. C O E L O D ISC U S Baill.
Bloemen tweehuizig. Mannelijke bloem : Kelk in den
knop gesloten, gedurende den bloei in 3—4 kleppen
splijtend. Bloembladen en schijf ontbrekend. Meeldraden
meer dan 20, aan den rand van een breeden, hollen of
platten, schijfvormigen bloembodem, zonder rudimentairen
eierstok ingeplant; helmdraden vrij; helmknoppen klein,
langwerpig, opgericht; helmhokjes evenwijdig, naast elkander,
naar binnen gericht. Vrouwelijke bloem: Kelkbladen
5, smal. Bloembladen en schijf ontbrekend. Eierstok
2—5-hokkig, met 1 eitje in elk hokje. Doosvrucht
uit 3 viltachtige of gestekelde kluisjes bestaande, die
van een centrale as loslaten. Zaden min of meer kogelvormig
; zaadhuid korstachtig; kiemwit vleezig; zaadlobben
breed, plat.
Heesters of kleine boomen, met stervormige haarbe-
kleeding. Bladeren tegenovergesteld of afwisselend door
het mislukken van één der bladeren, breed ei- of cirkelvormig,
vaak lang gesteeld, 3—7-dubbelnervig. Bloemeij
in okselstandige aren of trossen, de mannelijke in kluwens
onder een schutblad, de vrouwelijke onder een
schutblad alleenstaand.
Aantal soorten 5—6, in Engelsch Indië, eene .enkele in Malakka
voorkomend.
59. C L EID IO N BI.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem : Kelk
in den knop kogelvormig, gesloten, bij den bloei in 3—4
kleppen splijtend. Bloembladen ontbrekend. Meeldraden
meer dan 20 op een bollen of kegelvormigen bloembodem