![](./pubData/source/images/pages/page54.jpg)
Schutbladen schildvormig, cirkelrond met Stempels zittend. rondom vrije randen.
Sect. 5. Eu-Piper. Aren alleenstaand; bloemen tweehuizig, zelden
gemengdslachtig. Vruchten zittend in een lange, losse, afgeborf
ogkeehne eala rm. etS tdeem pseplisl zditetre ndaa. r Svcehrgurtobelaidd,e nö f egne dsecehltuetlbijlka admjQest opgerichte, vliezige randen.
Sect. 6. Heckeria. Aren in schermen. Bloemen tweeslachtig.
In de Natürl. Pflanzenfamilien evenwel wordt de omgrenzing
van het geslacht weder gewijzigd. Door Engler wordt namelijk
Chavica van Piper afgescheiden wegens de langwerpige,
oopm wdeinnd stoelp, dteerr whiejll mbdijr aPdeipne rz itdteen dhee lmheklnmokpnpoepnp ekno mrt eet nd uriudeglgijek
lings aan den helmdraad bevestigd zijn, zoodat zij geen duidelijk
omwindsel hebben. Ook de sectie Heckeria — Miquel’s geslacht
Potromorphe — wordt door Engler als een afzonderlijk
geslacht besehouwd, dat volgens dien schrijver van Piper verschilt
niet alleen door de in schermen staande aren, maar ook
sdtoeonrgdealts demzoen oinp oddeia abll adzoijkns elssa mgeepnlgaeasttsetl dzi,j n,t ezrowodijalt deb ibj loPeiiepnedre,
waar de aren eindelingsch zijn, ten gevolge van het door-
groèien van den hoogsten okselknop, de bloeiende stengels
sympodiaal zijn. In het geslacht Piper onderscheidt Engler
de beide Amerikaansche ondergeslachten Peltobryas en Stef-
fensia met tweeslachtige bloemen en meer dan 3 meeldraden
en de ondergeslachten der oude wereld Rhyngolepis en Eu-
Piper, beide gekenmerkt door meerendeels éénsiachtige bloemen
en gewoonlijk 2—3 meeldraden; bij het eerste ondergeslacht
is een duidelijke stijl aanwezig, bij het tweede niet.
In Ell-Piper onderscheidt hij verder sectie 1 . Cubeba met ge-
steelde bessen, sectie 2. Oligandro-Piper, met 2—3 meeldradzeign
, osmehctuiles e3l . wMeuglgdeedroak emn etb e3s—sen1.0 meeldraden ln in een vlee-
In onze lijst der soorten, alleen aan de litteratuur ontleend,
hebben wij de verdeeling in IIooker Fl. of British India in
hoofdzaak gevolgd. Evenwel hebben wij gemeend de secties
Chavica en Pseudo-Chavica te moeten samentrekken, omdat
de tot de laatste behoorende soorten niet alle met zekerheid
te bepalen waren Daarentegen hebben wij de door een dui-
deüjken stijl gekenmerkte Rhyncholepis-soorten als afzonderlijke
sectiejjpgevat. Wij krijgen derhalve het volgende overzicht
der in Nederlandsch Indië vertegenwoordigde secties :
\.
2.
Aren in schermen
Aren alleenstaand
Bes gesteeld.
Bes zittend . .
Stijl aanwezig .
Zittende stempels
sectie 6. Heckeria ..................... 2 sectie 2. Cubeba. ................................. 3
sectie 4. Rhyncholepis. ................................. 4
4. Schutblad der vrouwelijke bloem schildvormig, niet met de
spil der aar vergroeid. . . . . sectie 3. Chavica. Schutblad. der vrouwelijke bloem met de spil der aar ver5.
gSrcoheuidtb, laadll eedne,r a amn adnenne lirjakned bvloreimj.. ...b..e..s..v..o..r.m....i.g..,. ...d..e.. . meeldraden5
omsluitend. . -........................... • • sectie 8. Muldera. Schutblad der mannelijke bloem niet besvormig.
sectie 3. Eu-Piper.
3. P E P E R O M IA Ruiz et Pavon.
Bloemen tweeslachtig, in dichte of losse meestal dunne
aren. Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2, met korte
of zelden boven de schutbladen uitstekende helmdraden;
helmknoppen dwars-langwerpig of min of meer kogelvormig,
met samenvloeiende hokjes, die met twee kleppen
openspringen. Eierstok zittend of aan de basis samengetrokken
en daardoor min of meer gesteeld, met stompen,
spitsen of gesnavelden top; stempel onverdeeld,
meestal penseel vormig, eindelingsch of zijdelingsch onder
den snavel van den eierstok; één van af de basis opgericht
eitje. Kleine, dikwijls droge bes, met een dunnen
vruchtwand. Zaad van den vorm der bes; zaadhuid vliezig
of lederachtig; kiem wit meelachtig; kiem zooals bij
het geslacht regel is.
Eenjarige of aan de basis met een kruipenden of knol-
vormigen wortelstok overblijvende kruiden, met neerliggende,
kruipende en draadvormige of opgerichte, dunne
of sappige stengels. Bladeren afwisselend, tegenovergesteld
of in kransen van B—4, zelden van 5—6, gaafran-
dig, min of meer vleezig, sappig of dun vliezig, meestal
doorschijnend gestippeld; steunblaadjes ontbrekend. Bloemen
klein, nu eens de spil der aar van alle kanten
bedekkend, in ringvormige of spiraalvormige rijen opeengedrongen
of verspreid, zittend of een weinig weggedoken
in de spil der aar, dan weder langs de draadvormige
spil der aar verspreid. Aren aan den top van een einde-
lingschen bloeistengel of weldra door het doorgroeien van
den okselknop zijdelings geplaatst, alleenstaand of twee
aan twee of min of meer in schermen of verspreid langs
een gemeenschappelijke as, zelden meerdere om een