uit 4, zelden 5 (zeer zelden 2) breede, holle elkander
dicht omsluitende schutbladen. Omwindsels kogelvormig
of zelden eivormig, zittend of gesteeld, in dichte bundels
of zelden in korte trossen.
Aantal soorten omstreeks 50, in tropisch en Oost-Azië en Noord-
Amerika. Het geslacht Lindera, zooals het hier op het voorbeeld
van Bentham en H ooker is omschreven, omvat een aantal geslachten
van vroegere auteurs waarvan er in Me iss e r ’s bewerking der
familie in D C. Prodromus nog een viertal gehandhaafd werden.
Deze werden aldaar op de volgende wijze gekenschetst: 1. Daph-
nidium Nees. Meerdere bloemen in een beschubden knop. Bloemdek
6—9-deelig, met ten slotte afvallende segmenten. Meeldraden 9,
zelden meer, die van den derden krans met twee klieren aan de
basis. Bes, gezeten op de 6-lobbige of gave bloemdekbasis of op
den verdikten bloemsteel. Bladeren verspreid, drie- of meernervig
of vinnervig. 2. Polyadenia BI. Bloemen in schermen, door een
omwindsel omgeven. Bloemdek 6-deelig, met afvallende lobben.
Meeldraden 6—9, alle aan de basis met klieren. Bes, gezeten op
de platte, gave bloemdekbasis. Bladeren verspreid, vinnervig.
3. Aperula BI. Bloemen in schermen, door een omwindsel omgeven.
Bloemdek 4—6-deelig, met afvallende lobben. Yolkomen meeldraden
6—9, die van den derden of soms ook die van den tweeden
krans met twee klieren aan de basis. Bes gezeten op de gave,
platte bloemdekbasis. Bladeren verspreid of min of meer tegenovergesteld,
vinnervig, onverdeeld, overblijvend. Bladknoppen onvolledig.
4. Lindera Thunb. Bloemen in schermen, door omwind:
seis omgeven, Bloemdek 6-deelig, met afvallende lobben. Volkomen
meeldraden 9, waarvan die van den derden of soms ook die van den
tweeden krans met twee klieren aan de basis. Bes gezeten op de
platte, gave of 6-spletige bloemdekbasis. Bladeren verspreid, afvallend
vinnervig of handnervig, soms 3-lobbig; bladknoppen omhuld.
Bentham en H o ok er verdeelden het geslacht sectie 1. in 6 secties, nl. Benzoin : De soorten van Lindera volgens Meissn e r met
vinnervige bladeren. Sectie 2. Sassafrimorpha: De soorten van
Lindera volgens Me is sn e r met driedubbelnervige bladeren. Sectie
3. Daphnidium : De soorten van Daphnidium volgens Me issn e r met driedubbelnervige bladeren. Sectie 4. Cephalodaphne. De soorten
van Daphnidium volgens Meissn e r met vinnervige bladeren.
Sectie 5. Polyadenia : De eenige soort, welke M e issn e r in
het geslacht van dien naam had erkend. Sectie 6. Aperula : Het
geslacht van dien naam bij Me is s n e r , met uitsluiting van de
sectie Iteadaphne, door B entham als afzonderlijk geslacht erkend.
In H o o k er ’s Flora of British India wordt het geslacht ongeveer
op dezelfde wijze verdeeld, alleen wordt de sectie Cephalodaphne
met de sectie Polyadenid vereenigd. Voor de lijst der soorten
van Nederlandsch Indië hebben wij ons aan die verdeeling gehouden.
Wij onderscheiden dus: sect. 1. Daphnidium, met driedubbelnervige
bladeren. Sect. 2. Polyadenia, met vinnervige bladeren
en zittende of nagenoeg zittende schermen, waarvan de 4—8
schutbladen nu eens een omwindsel vormen, dan weder dakpans-
wijze dekkend zijn, terwijl er 9—12 meeldraden zijn. Sect. 3.
Aperula, met vinnervige bladeren en langgesteelde schermen,
waarvan de 4 schutbladen een omwindsel vormen, terwijl er slechts
9 meeldraden zijn. P ax in Natürl. Pflanzenfamil. scheidt Polyadenia
BI., doch zonder de Cephalodaphne, af als afzonderlijk geslacht,
wegens de aan weerszijden van elk der meeldraden bij de
mannelijke bloem voorkomende klieren, die bij Lindera ontbreken.
In de overige soorten echter onderscheidt hij drie ondergeslachten.
1. Benzoin, 2. Aperula en 3. Daphnidium. Het laatste verdeelt
hij in 2 secties: 1. Eu-Daphnidium en 2. Cephalodaphne.
17. C A S S Y T H A L.
Bloemen tweeslachtig, soms dimorph. Bloemdek tol-
of eivormig, na den bloei aan den top samengetrokben,
segmenten 6, waarvan de drie buitenste veel kleiner dan
de binnenste. Yolkomen meeldraden 9, die van den eersten
en van den tweeden krans zonder klieren met naar
binnen gerichte, tweehokkige helmknoppen of zelden die
van den tweeden krans tot smalle staminodiën verminderd
die van den derden aan weerszijden van de basis
met een nagenoeg zittende klier en naar buiten gerichte,
2-hokkige helmknoppen; staminodiën van den vierden
krans nagenoeg zittend of gesteeld. Eierstok gedurende
den bloei ter nauwernood in de bloemdekbuis besloten,
doch weldra door de vergrooting van deze en de vernauwing
van de monding daarin geheel verborgen. Stempel
klein of knopvormig, nagenoeg zittend. Yrucht binnen
het sappig geworden vergroote bloemdek eng besloten,
vaak door den blijvenden zoom gekroond. Zaadhuid vliezig
; zaadlobben dicht tegen elkander aangedrukt en alleen
in de vroegste jeugd vrij, in rijpen toestand geheel versmPoaltreans.
itische kruiden met windende, draadvormige stengels
die door middel van in rijen staande zuigorganen
(haustorien) aan verschillende planten zijn vastgehecht;
bladeren door uiterst kleine schubben vervangen. Bloemen
klein, in aren, hoofdjes of trossen, zittend of gesteeld,
met een schubvormig schutblad en twee zeer kleine
schutblaadjes aan de basis.
Aantal soorten omstreeks 15, waarvan de meeste in Australië
te huis behooren, doch waarvan één in de tropische gewesten