![](./pubData/source/images/pages/page178.jpg)
naar voren tredend. Rudimentaire eierstok tolvormig.
Vrouwelijke bloem : Bloemdek zeer klein, 4-deelig; segmenten
in den knop dakpanswijze dekkend. Eierstok
zittend, boven het bloemdek uitstekend, recht; stijl centraal,
bijna van af de basis 2-deelig, met lijnvormige
stempeltakken; eitje hangend, onder den top der eier-
stokholte bevestigd. Dopvruchtje min of meer steenvruchtachtig,
klein, eivormig, aan de basis omgeven
door het kleine, blijvende bloemdek en gekroond door
den korten stijl. Buitenlaag van den vruchtwand dun
vleezig; binnenlaag korstachtig. Zaad min of meer
kogelvormig, hangend; zaadhuid min of meer vliezig;
kiemwit ontbrekend of in geringe hoeveelheid in het
onderste gedeelte van het zaad en tusschen de plooien
der kiem; zaadlobben min of meer vleezig-bladachtig,
nagenoeg gelijk, vrij breed, ineengevouwen en gedraaid,
het opstijgende kiemworteltje omvattend.
Hooge boomen met melksap. Bladeren afwisselend,
kort gesteeld, gekarteld of min of meer gaafrandig, vin-
nervig; steunblaadjes zijdelingsch, afvallend. Mannelijke
bloemen in korte of lange, veelbloemige katjes, die soms
(door een insectensteek ?) abnormaal ontwikkeld en dan
pluimvormig vertakt en met tallooze, zeer kleine, ledige
schutbladen bezet zijn; vrouwelijke bloemen in losse aren.
Aantal soorten 4, in de eilanden van de Stille Zuidzee en op de
Philippijnen. Bentham vereenigt in het geslacht P'ardtroplns twee
geslachten van Btjreau’s Monogr. der Moreceae, vooreerst het geslacht
van denzelfden naam, volgens Bureau gekenmerkt door
kleine blaadjes en korte aren, ten tweede Uromorus Bur. gekenmerkt
door grootere bladeren en langere aren. Tot het laatste
behoort de op de Philippijnen voorkomende soort, die misschien
ook in Nieuw Guinea of den Maleischen worden aangetrolfen. Archipel zou kunnen
15. PSETJD OM O RU S Bur:
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
4-deelig; segmenten breed, hol, in den knop licht
dakpanswijze dekkend. Meeldraden 4, in den knop neergebogen,
tijdens den bloei elastisch gestrekt. Rudimentaire
eierstok omgekeerd ei vormig. Vrouwelije bloem:
Bloemdek klein, 4-deelig; segmenten in den knop dakpanswijze
dekkend. Eierstok zittend, boven het bloemdek
uitstekend; stijl centraal, bijna van af de basis
2-deelig; stempeltakken lijnvormig, gelijk; eitje hangend
van af den top der eierstokholte. Dopvruchtje steenvruchtachtig,
min of meer kogelvormig, op het onveranderde
bloemdek zittend ; buitenlaag van den vruchtwand
dun, sappig; binnenlaag korstachtig. Zaad van
den vorm van het zaad; zaadhuid dun vliezig; kiemwit
gering, aan de basis van het zaad of ontbrekend;
kiem min of meer kogel vormig; zaadlobben dik-
vleezig, ongelijk, de buitenste groot en gekromd, de
binnenste, die kogelvormig is, omvattend; kiemworteltje
gekromd-opstijgend.
Boom of heester, met melksap. Bladeren afwisselend,
kort gesteeld, gaafrandig of getand, vinnervig;. steunblaadjes
zijdelingsch, lancetvormig, klein, afvallend. Bloemen
in kort gesteelde bloeiwijzen, de mannelijke in
korte of zeer lange, rijkbloemige, kleine schutbladen
dragende katjes, waarvan er een of twee in de bladoksels
staan; de vrouwelijke in kort cilindrische, langwerpige
of op hoofdjes gelijkende, okselstandige aren, met weinige,
dicht opeengedrongen bloemen.
NiEeuewne Gsouoinret.a Piss . aBanrugnetoronlifaenna. Bur., die in Australië en Duitsch
16. M O R U S L.
Bloemen één- of tweehuizig. Mannelijke bloem: Bloemdek
4-deelig, met eivormige, in den knop dakpanswijze
dekkende segmenten. Meeldraden 4; helmdraden in den
knop neergebogen, tijdens den bloei uitgestrekt en buiten
de bloem uitstekend. Rudimentaire eierstok tolvormig.
Vrouwelijke bloem: Bloemdeksegmenten 4, eivormig,
tweerijig dakpanswijze dekkend, in de vrucht gezwollen
en sappig geworden. Eierstok in de bloem besloten,
eivormig of min of meer kogel vormig; stijl centraal,
bijna tot de basis 2-deelig, met gelijke, lijnvormige stempeltakken;
eitje hangend van den top der eierstokholte.
Yrucht binnen het vergroote, sappige bloemdek besloten;
buitenlaag van den vruchtwand min of meer sappig,
dun of dik ; kern korstachtig. Zaad min of meer kogelvormig
; zaadhuid vliezig; kiemwit vleezig, vrij over