![](./pubData/source/images/pages/page7.jpg)
blaadjes. Meeldraden hypogynisch of perigynisch met aan de
basis vergroeide helmdraden. Eierstok 1-bokkig; stijl enkelvoudig
of 2—3-spletig. Yruebt vliezig, niet of onregelmatig
openbarstend of van boven dekselvormig loslatend. Kruiden
of halfheesters met tegenoverstaande of afwisselende, niet
met steunblaadjes voqrziene bladeren.
CY. Chenopodiaceae. Bloemdeklobben of -segmenten vliezig
of kruidachtig. Meeldraden hypogynisch of perigynisch
tegenover de bloemdekslippen; helmdraden meestal vrij.
Eierstok 1-hokkig, met 1 eitje; stijl enkelvoudig of 2—3-
lobbig of 2—5 stijlen. Yrueht vliezig, niet openbarstend.
Kruiden of heesters zonder steunblaadjes.
OVL Polygonaceae '). Bloemdek kruidachtig, vliezig of
gekleurd, zelden aan de basis met den eierstok vergroeid.
Meeldraden perigynisch tegenover de bloemdekslippen. Eierstok
1-hokkig, met 1 eitje, met 2—3 stijlen of stijltakken.
Kiemworteltje naar boven gericht of opstijgend. Kruiden,
heesters of boomen. Bladeren afwisselend met tot een den
stengel omgevend kokertje verbonden, blijvende of afvallende
en een dwarsen ring achterlatende steunblaadjes of zelden
tegenovergesteld en door een dwarse lijn vereenigd. 1
1) Tusschen de Chenopodiaceae en de Polygonaceae staan de Phy-
tolaccaceae, die van beide afwijken door de met de bloemdekslippen
afwisselende of talrijke meeldraden en meestal door het bezit van meerdere
in een kring geplaatste, vrije of verbonden stampers, eik met één
eitje en een enkelvoudigen stijl. Hiervan zijn nog geen geslachten in
Nederlandsch Indië aangetroffen. Evenwel zou het geslacht Phyto-
lacca L., waarvan ééne soort Ph. acinosa Roxb. in Engelsch Indië,
China en Japan voorkomt en wegens de als groente dienende bladeren
vaak wordt gekweekt, ook hier kunnen gevonden worden. Het
is kenbaar aan de eindelingsche trossen, de talrijke' meeldraden en
de 5—10 stampers, waarvan de laatste bij rijpheid in vleezige donkergekleurde
bessen veranderen.
Series 11. METLTIOVUIiATAE A Q U A TICA E.
(Y eeleiige w aterp lan ten .)
Ondergedoken kruiden. Eierstok uit meerdere vruchtbladen
gevormd. Talrijke eitjes in elk hokje of aan elke zaadlijst.
CYII. Podostemonaceae. Kruiden, met vlak uitgespreide
of draadvormige stengels, in stroomend water onder den
waterspiegel op rotsen vastgehecht. Bladeren op het loof
der algen of de bladeren der loofmossen gelijkend. Eierstok
bovenstandig met 2 — 3 hokjes, elk met talrijke eitjes. Bloemdek
klein, dun of ontbrekend.
Series III. IIU I/T IO Y E IjA T A E T E R R E S T R E S .
(Y eeleiige lan d p lan ten .) ~~
Landbewonende kruiden of heesters. Eierstok uit meerdere
vruchtbladen gevormd. Talrijke eitjes in elk hokje of aan
elke zaadlijst.
CYIII. Nepenthaceae. Klimmende heesters of halfheesters,
met afwisselende bladeren, die eindigen in een rank aan
welks top een beker hangt. Bloemen tweehuizig. Eierstok
bovenstandig. Kiemwit vleezig.
CIX. Cytinaceae. Parasitische, vleezige, bladlooze of met
schubben bezette kruiden. Eierstok onderstandig of half
onderstandig. Kiemwit ontbrekend.
CX. Aristolochiaceae. Kruiden, zelden heesters, soms
klimmend. Bladeren zonder ranken. Bloemen tweeslachtig.
Eierstok onderstandig. Kiemwit vleezig.
Series IV. M IC R EM B R Y E A E .
(K leinkiem igen.) ' . .
Meerdere vruchtbladen tot één eierstok verbonden, één
vruchtblad of vrjje vruchtbladen. Één eitje in elk vruchtblad,
zelden 2 of eenige weinige. Kiemwit overvloedig, vleezig of