VI.
A fdeel
XXXII.
H oofd-
STUK.
Paarl-
Mosfd.
„ de Paarl inwaards zit in de glanzige Schulp,
„ hoe harder zy is: terwyl die, welke ge-
H heel digt aan den Rand zitten, zo voos
„ zyn, dat men dezelven met een Mes door-
sJ fnyden en de Laagen tellen kan. In ’t al-
,, gemeen zyn alle graauwe Paarlen voozer
„ d a n de witte, en, wanneer een graauwe
„ Rand om de Paarl z it, laat zy zig met de
„ Tanden- doorbyten.
„ Om een deel witte Paarlen groeit een
„ graauwe Laag, wanneer zy taamelyk groot
„ geworden zyn: doch men kan dezelve ge-
„ makkelyk met een fcherp Mes affchillen,
„ als wanneer de Kern, inwendig, zeer goed
„ en helder is. Op een Kleijigen Grond val-
„ len de heldere Paarlen blaauwagdg wit,
„ maar op een Zandigen en zuiveren Steen-
, , agtigen Grond geheel wit en klaar, Som-
, , tyds vindt men de Kern inwendig graauw,
„ met witte nog taamelyk goede. Laagen van
„ buiten daar om heen. Dit komt daar van,
„ dat z y , eerst aan den graauwen Zoom des
„ Rands gezeten hebbende, naderhand, groot
„ geworden zynde, door de famenknypende
„ Lippen van de Schaal, inwaards, naar den
„ helderen bodem is gedreeven; daar zy al-
„ toos een witter Kleur bekomen. Somtyds
,, wordt de uiterfte Huid, aan den rand der
3, Schaal, gefpannen, en zy vallen uit, zo
„ dat zig in de Schaal flegts de Weg ver-
„ toont, dien de Paarl gegaan heeft. Der-
5»faaf-
„ halve vindt men ook, nu en dan , eene! VI.
„ Paarl vry leggende in het Zand, en treft
i, by geval ook wel eene Paarl aan in de Krop Hoofd;*
„ van Eenden en Ganzen, die klaar eü glin- stuk.
„ flerend Kwartszand verflindeni. Mo£ i.
„ De graauwe Paarlen kan m‘en verbeteren Hoe de
„ door het gedeelte der Huid, waar in zy verbetë.tè
„ beflooten zyn, in de leeVende Mosfel ten.
„ voorzigtig los te maaken,! waar door de
j> Paarl in de holte van de Schaal valt, en
„ düs vervolgens, zekerlyk; witte Laagen,
„ by haaren volgenden wasdom, verkrygt.
„ Zodanig eene Paarl vertoont zig blaauw-
j> aêüg > wanneer zig maar weinige Laa-:
gen daar om heen gezét hebben; Dof wit-
„ te Paarleri worden een weinig zuiverer
„ wanneer menze in een Flefch met Water
„ in de Zonnèhfchyn zet. Als men de bin-
„ nenfte Laag neemt van de glanzige Schaal,
dezelve fyn floot, en zulk eene Paarl,
„ daar in gebonden, iri een flukje Lywaat in
„ de Zonnefchyn plaatst, bevogtende die da-’
„ gelyks met eènïg Water, zo Worden z y ook
„ nader tot de. begeerde helderhèid gebragt:
„ doch, ’t gene de Natuur zelf uitvoert ^ is*
,, altoos het beste” .
De Heer G i s s l é k zegt dat dé Ouderdom
der Paarlmosfelen omtrent aan de evenwydï»
ge Streepen, dié ze op haare Schulpen hebben,
af te neemen is, en dus bef!uit h y , dat zy
hónderd Jaar en daar over kunnen leeven.
M 2 Wat l Déél XV. STüK.