VI. om te zwemmen , en dus in ftaat zyn om zelfs
^XLIv'aan dryvende Lig haam en, gélyk de Zee-Ton-
HooFD-’ nenj enz. te gaan zitten en vast te gröeijen.
stuk. 5t Zelfde Werktuig , dat aan de Mosfelen
Haairige tot haare voortgaande beweeging dienen kan,
pi* cxijc* verltrekt haar ook tot een Spintuig. Dit
**** ** Schulpdier doet de zogenaamde Ton g, die in
onze Fig. 4 , op Plaat CXIX, afgebceld is,
uit de opening der Schulpen voortkomen, en
maakt dezelve, door uitrekkingfomtyds wel
twee Duimen lang. In het Sleufje van deeze
Tong wordt, zo ’ t fchynt, een vloeibaare
Stoffe, die haar bewaarplaats by derzelver
Peesagtigen Wortel heeft, door die bewee-
gingen geperst o f opgezoogen, en geformeerd
tot een Draad, welke zig met het ééne End
aan eenig Lighaam heeht. In een Glas met
Zee-Water kan men deeze werking van de
Mosfel zeer duidelyk befchouwen, en tevens
waarneemen, hoe dié Draaden, ieder, aan ’t
end een foort van Zuiger hebben, welke hun
doet kleeven, zelfs, aan de gladde Oppervlakten
(*) , Naar den meer o f minder afftand
worden deeze Draaden langer of korter gefor-
tneerd , en de menigte derzelven maakt een
bosje Haair, gelyk in onze gedagte Figuur.
Deeze Draaden komen in dikte en llerkteons
Boofdl.
f * } Zie L18TI.E Exercit, Anatom, III. Tab. IV« Fig 5,
en de Afbeelding, van L E E u W e n h o e k ontleend, aldaaf
F>S* 8.
Hoofdhaair zeer naby , en zyn dus veel gro- VI.
ver dan de Zyde, welke de Ham - Doubletten
fpinnen. R eaumur telde ’er meer dan hon- Hoofüderdvyftig,
die tot aanhechting dienden van stuk.
ééne enkele Mosfel. Zy maaken zig, door
middel van dezelven, ook aan elkander vast,
en daar uit ontftaan die Klompen, by welken
men de Mosfelen famengegroeid vindt.
Sommigen, wederom, hadden hier van een oester*
ander denkbeeld. Zy fielden dat de Mosfelhokken*
met Haair gebooren worde, en dat dit Haair
dus een noodzaaklyke, geen willekeurige, aanhechting
maakt. Zulks meenden zy door ondervindingen,
die men in de Oesterhokken te
Rochelle, Bouchots genaamd , met dezelven
Jaarlyks heeft , te kunnen betoogen. Deeze
Hokken beftaan uit beflooten Perken, van Paaien
met Juffers overdwars aan elkander gevoegd.
De Visfchers maaken de Mosfelen met
een puntig Yzer van elkander los, en werpen
’er dan de losfe Mosfelen in, die zig vervolgens
tropswyze aan de Paaien gaan hechten.
De Inzameling wordt in de Herfst gedaan,
en omtrent een Jaar is ’er noodig, op dat het
Hok voorzien worde; zodanig dat, indien ’er
eens veertigduizend in zyn, daar van vyf- o f
zesduizend in het Hok gelaten worden, dan
heeft men ’t andere Jaar wederom een nieuwe
Inzameling. Hier uit blykt, nu , dat de
Mosfelen, los gemaakt zynde, zig wederom
kun-
\'