Iv.V
VI. wordt,-zo begrypt zyn Ed. te regt, dat die
v yvitt UkdamPinS Seen oirzaak kan zyn van den
Hoofd. ' okfprong o f aangroeijing van de Schaal, ter-
stuk. wyl het Diertje zig nog in ’t Ey bevindt; zo
min als dezelve de oirzaak is van de formee-
ring van de Huid der Dieren,
gtru^uijr De inwendige ftruftuur der Hoorens en
Schulpen oordeelt hy zyn Gevoelen nog nader
te bevestigen. S t e n o ( * ) , hoe zeer
met het denkbeeld ingenomen, dat de uitdampende
StofFe oirzaak zy van de vorming der
Schaalen, erkent nogthans dat dezelven beftaan
uit Vezeldraaden , wier figuur hy oordeelt
op tweederley manier voortgebragt te kunnen
worden; of door de uitwerping zelve in de,
Pooren o f Gaatjes; o f door de uitgrpeijing
yan het Lighaam des Schulpdiers. Zo dat dan
die eerfte Draadjes reeds in het Ey zouden
hard geworden zyn. De Oester - Schulpen,
by voorbeeld, kunnen geheel gefloopt worden
tot kleine Schaaltjes, ep die Schaaltjes in. Vezelen
gefcheiden: welke Vezelen hy aanmerkt
tweederley te zyn, verfchillende in Kleur,
zelfftandigheid en plaats. In de kleine Schaaltjes
is, volgens hem, de buitenfte en binnen-
lle Oppervlakte niets dan het uiterfte der Vezeldraaden,
terwyl de Rand o f Omtrek uit
de zyden der Vezelen beftaat. L e e u w e n h
o e k gaat verder, en noemt de Vezeldraadea,
0 0 fotüïo htra folidum. Flor. 1669. pag„ j 3l
denman S t e n o Buisjes o f Kanaalen. Hier VI.
mede moet men de Aanmerkingen van A n - £ x vm
t o n . d e H e y d e , in zype Ontleeding der Hoofd«”
Mosfelen, vergelyken. Deeze Autheur meent stuk,
dat de aangroeijing van derzelver Schaalen
gefchiedt door een Lymerig Vog t, ’c welk
nieuwe Schaaltjes, uit fchuinfe Draaden be-
ftaande, aan de binnenfte Oppervlakteen de
Mosfelfchulpen aanhecht. Doch het is baar-
blykelyk, dat deeze aangroeijing van binnen,
door de vernaauwing, die dezelve veroirzaa-
ken moest, doodejykzou zyn voor het Schulp-
dier, zegt K l e i n . Hier tegen, evenwel,
moet men in bedenking nee'men , dat de Lig-
haamen deezer Dieren zeer week zyn , en dooide
gedagte aangroeijing naar vooren, o f naar
de Mond-opening toe, zo veel meer plaats
verkrygen: ja dat de gedagte aangroeijing by
he Mondftuk, met Schaaltjes die van onderen
voortfehieten, in veele Hoorens en Schulpen
oogfchynelyk blykbaar is,
De gedagte Vezeldraaden befchryft S t e-
n o nader, en zegt dat dezelven, ten. opzigt
van de StofFe, met het Dierlyk Vogt over»
eenkomen ; doch dat die StofFe tweederley,
naamelyk harder of weeker z y , beiden Lymerig
en Vezelagtig. Hy wil dat alle Schaaltjes
of Plaatjes van de Schulp tusfehen het
Lighaam en de buitenfte Schaal zyn voortge-
brag t, hebbende bygevolg de Geftalte van
feet Dier, en dus befluit hy, dat de binnen-
B 4 ^ fte