, 1 1 ( lm 11
VI* jj de Mannetjes, om elkander in de Paaring
Xxvilï' ” aan te fP00ren i gelyk plaats heeft in de
Hóófd- ’ » Tuinfiakken” (*).
stuk. Ik moest dit naauwkeurig uitpluizen, om
biarinde dat uit het Berigt over de Voortteeling vap
Hjorens. fommige Hoorens en Zee-Infekten, ’t welk
de Heer B a s t e r aan de HoUandfche Sociëteit
der Weetenfchappen medegedeeld heeft,
opgemaakt zou kunnen worden, dat dg Tepel*
bakken, Purper- en Rots hoorens, Tollen en
Alykruiken, benevens nog egnige anderen, d^
beide Sexen zo onderfcheiden hadden, dat die
zelfs aan de Hoorens zouden kenbaar zyn :
, , zynde ( zo zyn Ed. zegt) , de Hoorens der
,, Mannetjes iets kleinder en hebbende meer
, , Kringen o f draaijingen dan die der Wyf-
,, jes” (t)- A d a n s o n , van wien het eer-
fle door hem fghynt overgenomen te zyn,
fpreekt in zyne byzondere befchryving de
algemeene tegen- Hy zegt ten opzjgte van
die Hoorentjes, naar onze Aliekruiken gely-
kende, dat men ’er geen verfchil in vindt,
dan ’t gene door den Ouderdom veroirzaakt
wordt, „ zynde de kleinen naar evenredig-
„ heid korter ea breeder, en hebbende ook
minder draaijen dan de grooten” : zonder te
zeggen, dat zulk? afhenge van het verfchil
der Sexe. Ik weet wel, dat men, op ’t gezag
(*) Ibid, pag. 17°-
( t ) Hall. Maat/cb. IV. Die l . Haarl. 1758. bl, 476.
zag van R u m p h iu s , van Wyfjes- Boot?- VI.
haaken en van Wyfjes-Krabben fpreekt, enx x v iÏÊ
deeze zeer duidelyk door het gemis der Tak-HooFD-
ken van de Mannetjes onderfcheidt: doch o f stuk.
dit op een weezentlyk verfchil der Sexe van
het Dier beruste , is piet zeker. Misfqhien zal
het ook maar een verfchil van wasdom o f aan-
groeijing zyn.
Demeeçte, ja byna alle Sçhulpdieren, zynoemees-
Hermaphrodieten, dat is , zy hebben de bei-
de Sexen, in éénLighaam, famepgevqegd ; teqphiodie-
minste mag men zulks op de Qnderftelling ,
dat het Mannelyke eu Vrouwelyke altoos tot
de Voortteeling vereifcht worde, ppmaaken.
Van de Doubletfchulpen, in ’t algemeen, verzekert
de Heer A d a n s o n , dat zy geen
blykbaare Teeldeelen hebben en voortteelen
zonder Paaring (*). Van fommige Patellen,
in tegendeel, hadt hy het Mannelyk Teellid
gezien (h). Een tweede Soort van Herma-
phroditismnt noemt hy de gene, welke met
die der Tuinfiakken overeenkom ftig is. Ieder
Dier bezit de Mannelyke en Vrouwelyke T eeldeelen,
en heeft de wederzydfche Paaring
tot
Ç*) Il est particulier aux Conques. Hist, des Coq, p. LVII.
( f ) La partie mâle, dans ceux ou j’ai eu occafion de la
voir, croit d’un rouge pâle. Dcscr, des Coquillages, p» 31.
De Heer Raster zegt, dat men in de Lampjes of Schoteltjes
( PatelU) en in de Öesteis, geen Mannelyke o f Yrou-
welyke Teeldeelen vindt, ibid,
A 5
ï. 0 Ï.EL. XV. STUK.