VI.
Afdeil,
XLII*
Hoofdstuk*
355 B E S C H R ï V I N G V A N
„ den der Bergen zitten, onder den Vloed-4
j, Peil, waar door de paaien verflaan worden
van het daaglyks ryzende en vallende Wa*
ïi rei" j dat is van Vloed en Ebbe. Deeze,
„ inzonderheid de grootBe Soört derzelveni
,, die de Hollanders Groenbaarden noemen ,
„ hebben eeti veel dunnere Schaal, doch de
„ Vifch wel eens zo groot, als in de Ton-
si derfche o f Fladflrandfche Oesters; (zo dat
»» hy ook in twee Beeten kan verdeeld wor-
, , den O uitgenomen in de vier Zomer-Maan-
» den , als wanneer de Oesters , gelyk hier
j, en elders, ziek zyn. De Zand- en Kley-
,, Oesters zyn wel drie- o f viermaal zo dik
, , van Schaal, en ondoorfchynende, daarmen
j, gemeenlyk door de Berg-Oester-Schulpen
„ den Dag kan zien, gelykerwys door Hoorn.
n Daarom gaan ’er ook veel meer van deeze
, , in een Ton. Men rekent hier te Bergen
a een Ton Zand-Oesters maar op drie o f
,, vierhonderd Buks, terwyl in een Ton Berg-
5» Oesters, die hier doorgaans twee Marken
i , Lubs, dat is byna agttien goede Grofchen
n kost, zes- o f zevenhonderd Oesters gaan.
Si Zy zyn zeer vet en goed van Smaak.
,, Om dezelven van de Klippen a f te brec.
» ken worden Houten Knyptangen gebruikt,
» daar men op eenmaal één of meer vandee-
ze Oesters mede aanvat. Buiten de gehen,
*> die men hier te Lande tot Spyze gebruikt,
9» worden veelen ingezouten , en ia .blazen
)» o f
Da Oestiïr-Doubletten. 357
>» o f Vaten, die het zestiende deel van een vr.
„ Ton uitmaaken, naar verfcheide plaatfen in Afdeel.
5, de Oostzee verzonden. De Paarlen , d i é g J S -
,, men ’er in vindt; zyn fomtyds taamelyk stuk.
s> groot, doch zelden zo ryp, dat zy haaren
ss vollen Glans hebben bekomen” (*_).
s s in HolBein, daar de Oesters op den Grond o e s r e x -
s, der Zee leggen, gebruikt men, om die tevansst-
s, visfchen, de volgende manier. Men vaart
„ met Kaanen of Scheepjes, by gelegen Wind,
s, op de plaats, waar Oesterbanken te vinden
„ zyn , en heeft een zwaar Werktuig, dat
uit twee Yzeren Staaven beftaat, die van
,, vooren famen komen, en vervolgens, daar
„ zy verder van elkander wyken, met een
„ Yzeren Staaf verbonden zyn, op dat men
„ naamlyk het N e t , ’t welk uit Riemen van
„ Osfen-Hujd gemaakt is, aan zulke Staaven
,, zou kunnen hangen, die aan haar geboogen
„ Enden een fcherp Yzer hebben, waar me-
,, de men de dingen met geweld van den
,, Grond der Zee kan afrukken, zo dat zy
„ tevens in het Net vallen. Wanneer men dus
„ het Net meent vol te hebben, zo haaien
,, zy het op , en zoeken de Oesters uit dq
„ Vuiligheden. Dit herhaalen z y zo dikwils,
„ tot dat zy genoeg gevangen hebben. Het
„ gefchiedt niet zonder groote Ongemakken,
j» we-
(*) Baturl. igifT:* bon JfUutorgen. 11. Thcil.p. 103, en*.
Z 3
I. D ii) ,, XV. Stuk