VI. Ten opzigt van de manier van Baaring is,
XXVIli ° ^ er Schulpdieren, ook een aanmerkelyk
H oofd- verfchil. Eenigen broeden de Jongen in de
Baarmoeder u k ; ’ t welk door A d a k s o w
wrpiefr verzekerd worde van de Tepelbakken, onder
de Hoorens, en van de meeste Doi^blecfen.
Dat in de Oesters fomtyds Jongen, fomtyds
Eitjes, waargenomen worden, ftrydt hier te
minder tegen, om dat menze in de Voorzomer
vol Eijeren, en laater vol van levendige
Jongen vindt. Ook bevestigt de Heer B a s t
e r naderhand haare Jongwerping (*> De
meeste Hoorens, in tegendeel, brengen, gelyk
de Tuinflakken, Eijeren voort, die buiten rt
Lighaam worden uitgebroed. Men vindt ’er,
die by elkander gelegd worden in een foort
van Lil o f Slym, byna gelyk de Eijers der
Kikvorfchen. Zodanigen komen onder de
klein fte Rivier, en Water-Slakjes voor.
vliezige De Zee-Hoorens, in ’ t algemeen, baaren een
ftok.' Vliezigen Zak, die op eene onregelmaatige
wyze in Celletjes verdeeld is , naar die der
Honigraaten eenigzins gelykende. Deeze Ei-
jerftok, die al van ouds Favago o f 1Melicera
genoemd werdt, bevat een menigte van Celletjes,
in ieder van weiken fomtyds vyftig,
zestig o f meer Eijeren zyn: zo dat ’er, volgens
den Heer B a s t e r , eenigeduizenden van
Jongen uit zulk een Eijernest zouden voortkomem
(*) Natuur\iindigt-Uhjji>annitigtn* lt Deel, bladz. ff,
men. Eene Doublet levert, volgens A d a n - VI.
so n , in ééne Teelt veele duizend Jongen; x x v iif.
doch dit getal is, zegt hy, veel minder, vaniiooid-
de Schulpdieren die Dekzeltjes hebben, en nogs
minder van de meeste Hoorens. Ook komen
in die Afbeeldingen, welken de eerstgemelde
• van eenige Eijernesten o f Eijerftokken geeft,
ongelyk minder dan vyftig . of zestig Jongen
voor ( * ) , in ieder Celletje. Zo groot was omtrent
het getal der Jongen en Eijeren , welken
L t s t e r in zyne groote groenagtige, ge-
bandeerde Rivier-Slak, die leevende Jongen
werpt, by herhaalingen waarnam ( t ) ‘
Die Eijerllokken, Eijernesten of Baarmoeders,
hoe menze noemen w il, ondertusfehen,
zyn van eene zonderlinge' en zeer verfchillen*
de Geftalte. De meesten die thans nog bs-
kend zyn, gelyken zodanig naar Vrugten o f
Trosfen van Zaadhuisjes, dat menze dikwils
daar voor genomen heeft; ja dat veelen, die
* van de zaak niet onderrigt zyn, dezelven nog
heden daar voor houden. Ik behoef dat Eijernest
van de Wulk, een Zee-Hooren van
onze Stranden, flegts tot bewys by te brengen,
’t welk men weleer voor een foort van
Alcyonium aangezien en Veficaria marina genoemd
heeft, De Geftalte, inderdaad, zweemt
grootelyks naar die van eene Vrugt, en de
Groot»
(V) Zie Natüurk. UUfpamin%tnk I. Deei.. Plaat. V, VI, Ct> Bxtrtit* «Anatom, altera, p, 26«