v t.
A fdeel.
XXXI.
Hoofdstuk.
O f, nu, deeze Schulpdieren, reeds in de te-
derfte jongheid, de Schaal zo fterk hebben,
dac zy die als een Vyl gebruiken kunnen, om
Steen te fchaaven: of zy zelfs in haare Ou»
derdom en Volwasfenheid, in een Holligheid
beflooten zynde , die twee o f driemaal zo
groot is als het Lighaam met de Schulpen bekleed
( * ) , evenwel zulk een kragt daar op
kunnen oefenen: dan o f het niet waarfchyn-
lyker is , dat zy de vergrooting van hunne
Woonplaats door een bytend Vogt verrigten:
terwyl R umphius aanmerkt dat de Steen*
fchulpen, in Oostindie, binnen den Steen, in
eene Meelagtige zelfftandigheid als een Papje
leggen, en dat, hoe minder die is, hoe gladder
en zwarter de Schulpen zig vertöonen;
terwyl zy anders ruig, ruuw en doodfch van
Kleur zyn? Dit alles daar laatende, zal ik
Regts agt geeven op ’t getal der Deelen van de
Schulp, waar omtrent d’A r g e n v i l l e dus
fpreekt (t)-
„ A l d r o v a n d ü s erkent twee Soorten
„ van Pholaden, verfchillendh van die van
„ R o n d e l e t i ü s : de eerfte is gehecht aan
„ Rotfen, en bevindt zig menigvuldig in een
„ zelfde Steen: zy heeft twee Stukken of
, , Schulpen, die rood van Kleur zyn , naar ’t
9> bruine trekkende (4.): de Geftalte is lang-
„ wer-
(*) Ei s t e r Exercit. Anatem. III. p. 89.
( t ) La Cónchyfialogief p. 319, &c-
(j.) Colotis func mbri, ad album tendeutist zégt A t-
drovandus. Cap, 7*.
„ werpig, als een Cylinder gerond en gelykt VI.
„ naar de Vrugt van een Dadelboom. De x x x i 1*
,, tweede Soort, uit zes Stukken beftaande, is Hoofp-
„ /ifchkleurig en v y f Vingers lang, met een STUk-
„ klein Steeltje. Die, daar L i s t e r van
„ fpreekt, heeft v y f Stukken. Hy bekent zelf
„ zig bedrogen te hebben ten opzigt van de Pho *
„ las, ajzo hy die niet levendig gezien hadt”.
Dezelve heeft geen drie Schulpen, gelyk ik
zelf gemeend heb.[zegt L i s t e r ] , veel minder
maar twee, gelyk andere Autheuren, onder
welken A l d r o v a n d ü s z e lf , hebben
geboekftaafd, maar vyf; naamelyk twee voor-
naame en grqotere zydelingfe, gelykerwys aK
le Doubletten, en twee kleinere op de Rug,
die breedagtig zyn , doch met de Toppen bui-.,
tenwaards of regt ftrydig met de twee anderen
geplaatst, en, eindelyk, een vyfde, die
met een zeer lange fmalle Schaal zig tot beneden
het Scharnier uitflrekt. Deeze drie
„ laatfte -Stukken , die kleiner zyn dan de
„ twee voornaamfte, zyn dpor Ligamenten
„ aan de Rug van de Schulp gehecht, * en
v er, zo dra de Pliolade uit de Zee komt,
„ af. Men leest in ’t AiiStarium Balfouria-
a» viiy dat. de Pholaden van Engeland v y f
„ Kleppen hebben: zy hebben ’er zelfs een
„ z e sde , die L i s t e r en de meeste Natu-
,, ralisten is ontfnapt. Hier van ben ik over-
a, tuigd door nieuwe Waarneemingen, gelyk
i . * k l . „ . t m . 1 3 ” mOT