VI. Afdeel,
XXX.
H oofds
tu k .
'Zti -Tulp.
heeft de Opening byna als een opgaands
Tulp, en daar binnen vertoonen zig twee
fpitfe Beentjes, die als Tanden in malkander
fluiten, kunnende ieder wederom in tweeën verdeeld
worden. Als deeze Tanden van elkander
gaan, komt ’er een bosje uit te voorfchyn
van twaalf HaairigePluimpjes, waar mede het
Dier zyn Aas naar zig haalt, ’t welk in de
Mos en Slym, die ’er zig van buiten aanzet,
fchynt te beftaan. Deeze Knoesten van de
Schepen afbytelende, en die dan in Zeewater
zettende1, kan men de werking van deeze
Baardjes met pleizier befchouwen. Het Vleefch
van het Dier is Slymerig, doch wordt door
koqken hard en wit, als wanneer het niet alleen
voor de Indiaanen tot Spyze ftrekt, maar
de Chineezen houden het voor een kostelyk
Eeten. Men haalt het ook raauw uit, en
zout het in als Balatfan; maar het moet dan
ten minfte een half Jaar flaan, eer men het
nuttige. Men gebruikt de Pokken, als zy
van ’t Vleefch ontledigd en gedroogd zyn, in
Indie ook wel als Kandelaaren, om ’er Kaarfen
in te zetten, enz.
Dit verhaalt ons R umphius van de Oost-
indifche Zee - Eikels, hoedanigen aan de t’huis
komende Schepen hier ook wel voorkomen.
Ik heb ’er zodanigen, ieder op een Oester^
Sphulp gegroeid, die eenDuim breed zyn, en
by de twee Duim hoog, Een derzelven is
be:
bezet met omtrent twintig Jongen, van groot- VI;
te als een Erwt en kleinder. Hier uit blykt,
dat sy fterk moeten aangroeijen. Voor ’t o- Hoofd.
verige worden ons deeze Zee-Tulpen, zo en -^ ü^
keld, als op verfcheide manieren famenge-
groeid, toegebragt; fomtyds nevens elkander,
gelyk in de afbeeldingen van R u m p h i u s en
d ’A r g e n v i l l e ; fomtyds op elkander zittende
en als tot één Lighaam famengehecht,
zodanig, dat menze niet zonder breeken van
elkander kan fcheiden. Ik heb van deezen aart
een allerfraaist Stuk, dat men, in plaats van
Zee-Tulpen, wel een Zee-Roos mogt noemen»
Een Pok, van rykelyk twee Duimen hoog, en
aan den Grondfteun, die als op een Zand-
fleen vast z it , anderhalf Duim breed, heeft
de Opening gevuld met een Tros van kleiner
Pokken, (waar onder doch ook van een Duim
hoog en een half Duim breed zyn ,) twaalf
in getal, die zig dus veel meer uitbreiden,
dan de breedte is van den Grondfteun. Een
deezer Pokken bevat een aanzienlyke Worm-
buis, dikker dan een Pennefchaft; een andere,
aan den anderen kant, is, door een langwerpig/
geknobbeld Hoorentje, in de groei-
jing tot een postuur gebragt, ’t welk dezelve
naar een Haanekam-Schulp doet gelyken; zyn-
de dat Hoorentje nog daar in begreepen. De
Kleur van dit geheele Stuk is , gelyk die der
gewoone. Zee-Tulpen, vuil paarfehagtig (* ) .
Fraai«