VI. Grootte heeft zo weinig evenredigheid met
XXVIII ^ie van ^et ^c^ePze^ daar dit Eijernest van
Hoofd-*komt, dat men verbaasd moet flaan over de
stuk, Voortteelende kragt der Natuur. Men heeft
gerekend, dat zulk eèn Eijernest meer. dan
honderdduizend Jonge Wulkjes kon uitleveren
(*). Ondertusfchen fchynt het my, uit#
de manier van deszelfs vorming, welke de
Heer B as t e r opgeefc ( f ) , nog niet zeker,
dat het geheele Nest van een enkel Dier af-'
komftig zy. Het is, naamelyk, maar eene fa-
menhooping van Blaasjes, die verfcheide Dagen
na elkander, tegen een Steen o f iets anders
aan, gelegd worden, en doof hunne Ly-
merigheid aan elkander kleeven. Ik bezit ’er
een, dat gehecht is aan een Oester-Schulp.
Die driedefley andere, zeer wonderbaare Eibernesten
van Hoorens, op zyne Zesde Plaat, ■
afgebeeld, nog grootelyks van dat, ’t welk
L i s t e r in Plaat gebragt heeft ( 40, verfchil-
lende, doen ons een regelmaatigheid in deeze
waarneemen, die tot verwondering moet (trekken
(*) Uitgezegte Verhandelingen I, Deel, Amfterd. 1757. alwaar
óp de Zevende Plaat een der grootften afgebeeld wordt,
eladz. 464.
H H ( f ) Natuurkundige Tfitfpamungen. I. Df.EL. Haarl. 1762,
Madz, 43;
{•!•) FxerCttat‘° rinattmica altera'. Lond. 1695. Tab. 6«
Onder den naam van Uterus expofitus, in plures Cellulas,
Jive Utriculos laves £3* fubreUtnias divifus, $mruw marnwst
plan* at eitufa Jms,
ken van de grootfte Natuurkundigen. Aan Vl.
Strand geworpen ziet menze dikwils voor ver- ^ x v iJL
hard en verdroogd Schuim der Zee aan, zegt Hoofd.
Doftor W h y t t , die een der gemelden, van stuk.
de BuccinUm ampullatum, uit Zuid-Karolina
ontvangen hadt, zynde ten vollen twee Voet
lang (* ) .
R ü m ph iu s zeg t, dat de Befoar-Hoorens,Eijemes»
die hy graauwe Kasketten noemt, in de Maand mèngc/*"
September, by troepen van twintig dertigh°°Pic
fluks vergaderen, en haaré Eijeren by elkan-* aasjeï°
der op de Steenen leggen, ter diepte van
twee Vademen onder Water. Deeze Eijeren
zyn, volgens hem,ontrent een D u im lang en
zo dik als Zeilgaaren, bruinagtig van Kleur»
kort, getakt, broofch, naar Hoornwier gely-
kende,'doch tevens week en flymerig, in ’t
midden digt gekropt, aan ’ t end ftomp. Be-
zwaarlyk zal men daar uit de regte figuur op-
maaken: maar hy laat ’er op volgen, dat hy
eens, in O&ober des jaars 1694, een andere
gedaante van dergelyke Eijernesten gevonden
hadt, zynde een Klomp als een Eenden-Ey,
van buiten vuilgeel, als vuil Wafch, ruig en
uit veele dunne Laagen beftaande, die door
Scheidvelletjes een menigte van Hokjes uitmaakten.
Doorgefneeden was het van binnen
digter, van Kleur Vleefchrood met wit gemengd
(*) Esfays m i Qbferv. Pbyf, atd liSldrtfrj, Stüab*
Vol. IL p. 9,
£. PïSL» XIV, STUS#