348 B e s c i ï r v v i n g v a n
VI» De Oesters zyn zeer ongelyk van grootte»
XLIL * ^ en v^c^c ’er5 tusfchen de Klippen van Schot-
H oofd, land, die de Schaal zeer breed, dik en zwaar
stuk. hebben. In de Indiën komen voor, die meer
Grootte, <jan een y oet breed zyn. ’t Is dan niet te
verwonderen, dat men ’er aldaar vindt, wier
Vleefch in verfcheide ftukken moet gefneeden
worden, om het te nuttigen (*). Gemeenlyk
echter bepaalt zig hier te Lande de grootte
van de genen, die gegeten worden, tot een
Handbreed o f minder, gelyk iedereen bekend
is, en van deeze kan men zeggen, dat zy de
Schaal niet zeer dik o f zwaar , platagtig en
byna rond hebben, van binnen wit en eenigs-
zins Paarlemoeragtig, van buiten ruuw en
Schilferig, ziende uit den groenen. Zeer
dikwils vindt men aan deeze Oesterfchulpen
eenige Schulpjes o f Zeegewas, en hetgebeurt
ook wel dat geheele troppen voorkomen van
Oesters aan elkanderen,'of Oesters aan Mos-
felen vast gegroeid.'
per Dier. Zo algemeen bekend het i s , dat het Dier
der Oesteren Baarden o f Kieuwen heeft, waar
yan de buitenfte als Kraakbeenig is met kleine
(*) In de Koninglyke Konstkamer, te Koppenhagen , vertoont
men, onder anderen, twee Oesterfchulpen , die byGoa
met een Ankertouw uit de Zee gehaald zyn. Ieder is 224
Ponden zwaar en over ‘r kruis derdhalf Elle breed. Van den
Vifch, dien men daar in vondt, kreeg ieder op het Schip een
Stuk. Po NT o pp» II, Theil. p. 305, Aanuk,,
ne Tandjes voorzien; als ook dat hetzelve met VI.
eene Pees gehecht is aan de Schaal, gelyk an- j ^j i ***
dere Schulpdieren; zo weinig zal het aan vee- H oofd*
len, die duizendmaal Oesters gegeten hebben,sTuK*
bekend zyn , dat het Vleefch deezer Dieren
famengefteld is uit een Keel, Maag, Gedarm-
te , Darmfcheil, Lever, Hart en Aderen: alle
welke deelen men te gelyk gaat inzwelgen.
„ De Oester, zegt d’A r g e n v i l l e , heeft
„ een week Vleefch en een wit Vlies, dat ee-
,, ne Stoife bevat, die geel en donker bruin
„ gemarmerd is, ’t welk de Ingewanden fchy-
,, nen te zyn. ’t Is zonder twyfel uit deeze
„ dikke en geftremde Stoffe, dat het Melkag-
„ tig Vogt voortkomt, ’t welk derzelver
„ Soort voortplant en het Zaad teelt. Dit
„ Melkagtig Vogt pasfeert door verfcheide
„ trappen van aangroeijing, voor dat het de
„ twee Schulpen zien laat, die beflooten zyn
„ in het middelpunt van deszelfs omkleedzel.
„ Deeze Slymerige Stoffe, verlevendigd door
„ kleine roode Worpjes, en door de Winden
„ en Golven op de Takken gevoerd van de
„ Mangles-Boomen, die de onvrugtbaare Zee-
„ kusten van ’t Eiland Cayenne bezoomen ,
,, brengt Oesters voort die Paarlen geeven en
„ fchynen te hangen aan de takken van dee-
„ ze Boomen ( * ) ”•
Deeze aanmerking , hoe duider ook en on* voomeege
luis-
(’*•) La ConchylioUgii. Seconde Partie, p, 45,
I. Deel. XV. Stuk.