VI. uicgehold waren , kroopen en nestelden : aii
A fdeel. deren dat de Steenen 'er om heen groeiden:
h S d- eindelyk, dat zy zig, weezentlyk, eene woon-
stuk. plaats uitholden zelfs in de harde Steenen.
Dit denkbeeld, <% welk V a l i s n i e r i geopperd
heeft * vindt thans een algemeene goedkeuring.,
De Heer D o n a t i vondt op zyne
Reize door de Gebergten, die de Grenzen
van Piemont en Provence, aan de Zeekust,
bepaalen, eene klomp van Rotfen, die, op ee-
ne aanmerkelyke hoogte, t’eenemaal doorboord
Is van Phola'dën (*J. Bovendien fchynt dit
ftuk door de Waarneeming van den Heer Bo-
h a d s e h omtrent de Marmeren Kolommen
van een ouden Tempel, die te Pozzuoli by
Jtfapels, met ongelooflyke Onkosten, door
4en Koning van Napels ontbloot is en te voor-
fchyn gebragt, op een geheel vasten voet gefield
te zyn., Hy: vondt, naamelyk, deeze
Kolommen,;op drie Voeten hoogte, vanPho-
laden doorboord, die nog daar in zaten. Nu
zou het ongerymd te denken zyn, dat de Ouden
uit zulk Marmer die Kolommen gemaakt
hadden:"weshalve hy waarfchynlyk oordeelt,
dat dezelveni éenigen tyd door de Zee zyn
befpoeld geweest, en dat, by die gelegenheid,
de Pholaden z ig, daar in, wooningen hebben
uit*
(*) Zie het IV. DEEL der Uitgtzogtt Vtrimithnffni
üitgehold (*> Te minder is dit Önwaarfchyn-
lyk, dewyl men weet, dat ’er meer Schulp- x x x i* "
dieren zyn* die dit doen, ja zelfs Wormen Hoofd-
bfdergelyke Weeklyvige Dieren. In deStok-STus,
holmfe Verhandelingen vindt nien een Brief
van Doktor K a h l è r , van Marfeille gezonden
aan den Koninglykeh Lyf-Arts B a c k ,
over een nieuw Soort vah Water-Polypen
die Steenen uitknaagen. Dit Dier* dat L i n-
njeus Terebella noemt* heb ik, in ’t voorgaande
S t ü k deezer Natuurlyke Historie,
onder den naatn van Steenböoïdet befchree»
ven. By gelegenheid van eenige doorboordè
Steenen, die nu weinige Jaaren geleeden aan
dè Stranden van ’c Eiland Walcheren gevonden
werden, nam de Heer B a s t e r waar*
dat zulks aan Steenmösfels o f Pholaden toe
te fchryven was, die men vindt aan de Stranden*
niet alleen van Europa, maar ook van
de andere Wereldsdeelert ( f ) .
Onze Vrind verzekert, dat deéze Schulp-De<iIe'!'
dieren, fchoon in f t begin kleinder dan een schufpl
Mostaardzaadje zynde, iri de hardfte Steenen
weeten in te bboren, en;, naar maate dat zy
groeijen, hunne verblyfplaats te vergrooten,
door middel van hunne Schulp, die als een
Vyl getand is, en uit v y f Stukken beftaac.
Of*
(*) BOHADSCH de Animalibus Mgrinis» Cap.' XI.
( t) Zie zyn Wel Ed. Vertoog over de Steenmösfels. Nfr
iüürkfmdige Uitfpamingen. II. DEEL, bladz. 70«
, i j I 2
I. Deel. XV. sxtJk.