170
VI.
A fdeel.
XXXII.
H oofdstuk.
Taarl-
JHosfeL
Uitwendige
Kentekenen
der
Paarlen.
B E S C H R Y V I N C VAM
nen, derhalve, het Zintuig van ’t Gevoel zeer
fcherp te hebben (* ) .
Deeze Sehulpdieren beminnen, inzonderheid,
zuiver, helder, koud en een weinig ftroomend
Water, op een Kleijigen Grond, die met
Zand en Steengruis bedekt is. Als het Rivier,
water zeer bezet is met Yzeragtige o f Oker-
deelen, o f dat het Dier geel Vleefch heeft,
dan vindt men ’er geen goede Paarlen in. Die
Mosfelen, welke van de gezegde grootte,
zeer breed, en aan ’t kleine End dik zyn,
en wit Ingewand hebben, ftaande op een
Kley- Grond in kleine Stroomen, geeven goede
hope tot deugdlyke Paarlen. Dat zy Paarlen
bevatten ontdekt men fomtyds aan een
Groefje, 5t welk van de heldere Vlak naaiden
Rand loopt, en eer het den Rand bereikt
eindigt. In de flinker Schulp, aan ’t kleine
End, zitten de meeste Paarlen, die aldaar
yerfcheidentlyk by den Rand der Schulpen,
tus*
(*) Dit meen ik, volgt uit het gezegde eer, dan dat zy
anders geert ttïterlyhets Zin , dan heb Gevoel alleen, Jchynen te
hebben, gelyk G i s z l e r zegt. Met reden merkt KALM
aan dat zy zekerlyk ook van Smaak niet onbegaafd moeten
zyn, en my dunkt dat uit dit fluiten der Schulpen, voor ’t
aannaderend gevaar, een aandoening, naar Gezigt gelyken-
kende , is op te maaken, om nu van de Reuk en 't Gehoor
niet te ipreeken. Natices qui capiunt, non adverfo flatu fed
fecundo adeur.t, q noties Escam perfequuntur; nee voce ulla fed
flentio agunt ; utpote eunt &* olfaciant audiant, ALDRO-
VAKD.
D E G a A P E R S . 171
tusfehen de beide dwars-Banden , geplaatst zyn. VI.
Aan het grootfte End en onder in de Schaal
komen zelden Paarlen voor, en, die men ?e rhoofd-
vindt, deugen niet. De Heer F i s s ch e r -stuk.
s t r o o m brengt de volgende Kentekenen
by (*_), „ Wanneer de Mosfel, aan de ééne
„ zyde, vyf , zes, of meer, fcheef neder-
„ gaande Streepen heeft: wanneer men op
,, de zyden verhevene Knobbels aantreft: wan-
„ neer de Schulpen zig, aan *c kleine End,
„ ongewoonlyk omkrommen, en een diepe
„ Voor dwars' over de Schaal loopt. Hoe
„ meer en dieper Streepen o f Groeven, en
„ hoe meer Knobbels voor handen zyn, en
„ hoe krommer de Schaalen, hoe waarfchyne-
„ lyker het is, dat men ’er Paarlen in zal vin-
„ den” .
Over den oirfprong en de aangroeijing dee-Haa*oir-
zer Mosfel-Paarlen, redeneert de Heer G 1 s-fprons
s ler aldus, „ In de Exkrementen van hetlingf061
„ Dier bevinden zig dunne, byna onzigtbaa-
„ re glinlterende Schubbetjes, die in zelfftan-
J digheid en kleur de inwendige witte Schaal
„ volkomen gelyken, In de Darmen en dee-
„ len die den Endeldarm aan het ftompe End
„ naast zyn, zitten, by een zeer groot Deel,
„ eenige zeer kleine, zeer fyne, doorfchy-
„ nende, ronde Paarlen, zo groot als Spel-
,, de-
(*) Gezegde Abbandlungen auf das 3ahr 1759, blad*
142*
I. Deel. XV. Stuk»
J'üViWI.'