VI.
A fdeel.
XXX.
Hoofdstuk.
éSee - Pokjf‘
t iï r heeft: hetzelve, zeer duidelyk en ongemeen
fterk vergroot zynde , in Plaat vertoond
(*)• Op de plaats, die hier van L i n *
NjEüs aangehaald wordt, geeft hy de Afbeelding
van eene Soort van Zee-Pokken,
aan de Kust van Engeland voorkomende, wier
Schaal de grootte van een groote Hazelnoot
bereikt, Afchgraauw o f witagtig van Kleur
is en eenigermaate naar een Patella gelykt.
De Schaal, zegt hy, beftaat uit zes gellreep-
te Plaatjes, ’t welk de Afbeelding ook duidelyk
aantoont; des ik niet begryp, hoe deeze
Soort een eftene Schaal kan gezegd worden
te hebben, in vergelyking met de voorgaande;
ten zy men de Sleuven, tusfchen de
Plaatjes, door die oneffen heden verftaan moet.
Ondertusfchen zou het my toefchynen dat
die Sleuven door de aangroeijing van het
Dier, welke de Schaal doet uitzetten, veroir-
zaakt worden, en dus konden de twee eer-
fte Soorten van dit Geflagt wel alleen in
trap van aan groei jing o f ouderdom verfehil-
len.
De Heer B a s t e r , immers, merkt aan,
dat de Kegelvormige Schulp o f Schaal, opbepaald,
drie of vier Streepen heeft, dip
\ liesagtig geweest zyn, en. van boven nog
zyn , waar door het Dier in Haat is, om, gedurende
zyne aangroeijing, zyne Wooning
te
(F) Exercitat, Anatomica. III. JLond. 16961 Tab» 8.
te vergrooten. Dat het waarlyk aan de Rot- VI»
fen gehecht z y , zonder zig te kunnen l°s XXX*^
maaken, wil L is ter daar uic betoogen, dat hoofd-
men op Oefters of Steenen het Merk vindt stuk.
waar de Schaal gezeten heeft; na dat zy daar^e
afgefclieiden i s ; op welke plaats zy wederom
aangevoegd kan worden. Het gekookte Vleefch
van deeze Dieren hadt h y , uit liefhebbery,
rykelyk geproefd, dat hem eerst aangenaam
voorkwam, doch vervolgens fcherper dan Peper
in de Mond wierdt en zyne Tong nog
lang daar na prikkelde (*).
Onze Vrind verzekert dat de Schaal der
Pokken, buiten om het Lighaam des Diers ,
eene verbaazende menigte bevat van kleine
langwerpige Eitjes: zodanig, dat hy woordelyk
getuige; het Eijernest bejlaat voorts de geheels
ruimte van de Schulp. Zyn Ed. voegt ’er echter
niet by, dat zulks altoos plaats heeft, ’t
welk ik ook niet zou denken. Deeze Dieren
zullen een byzonder Tydperk van Vrugtbaar-
heid en Voortteeling hebben, gelyk algemeen
is aan de Ondermaanfche Schepzelen. Die Ei*
jertjes moeten zekerlyk in hec Lighaam voortge
(*) *t Is onbegrypelyk, hoe de Heer A s c ani us , Hut.
Nat. Profesfor, nog in. 't jaar 1767 kon ichryven, dat men
in die van het Geflagt det Lepaden en dus ook in de Zee-
Pokken het leevende Dier nog niet gezien hadt, dan in de
Concba Anatifera alleen. Icon, Animal.\viv« col. expresfi,
koppenhagen. 1767. Folio oblonro.
G 5