y|* ken worden o f befchadigd, dan worden zy
XX vn i, door het Dier weder herfteld; maar de Top
H oofd- doorgeftooten o f een ftukje daar afgebroken
stük« zynde, komt ’er een zeer fyn Zakje uit de
Wond te voorfchyn, daar ontftaat het Vuur
in, en het Dier fterft onvermydelyk.
Is dit ook de reden, dat de meeste Zeehoo-
rens, die men ia de Handen krygt, aan den
Top befchadigd z yn , en hoe veelen ziet men
’er niet, die aan den Top niet volgroeid zyn:
waaruit ik dan veeleer het denkbeeld van
R e a u m u r zou toeftemmen, die zegt; „ al-
,, zo de Staart van thet Dier niet gehecht
„ is aan den Top der Hooren , gelyk fom-
,, migen gemeend hebben, kan dezelve zig
,, gemakkelyk verplaatzen, vooral ten tyde
,, als de plaats, daar het Dier aan zyne
„ Schulp kleeft, verandert” . K l e i n , evenwel,
die R e a u m u r ook in andere opzig-
ten tegenfpreekt, gelyk wy gezien hebben,
brengt hier tegen in. „ *t Zal zeker bly-
„ ven, dat het Melkzak je der Slak, van
, , H a r d e r u s , en het Draadje van de Nau-
,, tilus, [dat door alle de Kamertjes g a a t] ,
„ van het eerde punt der Draai jen afhangen,
„ zo dat zy niet van plaats veranderen: veel
„ minder zullen de Peezen der Spieren van
„ d e Mosfelèn, die in de Schulpen ingeplane
„ zyn, zig verplaatzen”.
De plaats Aangezien de Heer Klein dit Stuk flegts
^dfsïn- redeneerende tegenfpreekt, zo neem ik de
yrys
vryheid, van daar tegen in te brengen: dat, VI.
ingevalle de Geftalte van de Hoorens, in ’ t x x v i ïL
algemeen, aan den Top, moest afhangen van Hoofd-*
de Spiraale figuur des Lighaams, ’c welk aan ST™.
zyn end in een Draadagtig Staartje uitloopt , betwist,
alsdan gok alle Hoorens, van een zelfde Soort,
even volmaakt getopt moesten zyn. Hoe veelen,
nu, ziet men ’er niet, die geenszins in
•een fcherpe Punt aan den Top uitloopen :
terwyl het uiterfte van de Draay niettemin
is geflooten, en geen blyk geeft van eenige
onvolkomenheid ten opzigt van het Leven
des Schulpdiers. Ten anderen fchynt de Voor-
zigtige Werkmeefter der Natuur dat Staarteed,
zo noodzaaklyk tot deszelfs Leven, niet
zonder een blykbaar gevaar aan het uiterfte
Toppuntje van de Hooren te hebben kunnen
aanhechten: dewyl de minfte afflyting, ftoo-
ting o f afbreeking van een zo fyn Puntje
doodelyk voor het Dier moest |zyn geweest.
Dit moet de Heer K l e in niet bedagt hebben.
Ook gaat het vast, dat veele Dieren
een geheel andere Lighaamsgeftalte hebben,
dan de Hoorens, die tot hun bekleedzel firek-
ken, gelyk wy in ’t vervolg zien zullen.
Door SCHULPDIEREN verftaa ik, in ’twat
algemeen, die Dieren, welke in de HoorensScHüiP'
en Doubletten, ja ook die in de Worrobuis-zyi’.
jes, Patellen, Zee-Ooren, o f in de Pokken
huisvesten: dat is, alle de Schepzels, wier
uitwendige bekleedzel is een Eenfchaalige,
C 3 ,Twe?.
If deel, XV, Stuk.