VI. „ W y begonnen dan met de Handen te graa-
Xxxil- s’ venJ daarwy twee zulke Gaten by elkander
Hoofd. ,, zagen, en, als wy op den Grond derzelven
STUK’ ,, kwamen, vonden wy flegts een groote Mos-
,, fel en geen Worm. Zo dikwils wy ze na-
„ groeven, was altoos zulk een Mosfel onze
, , buit. Het is dan zeker, dat deeze Gaten
,, van dergelyke Schulpdieren vervaardigd
, , worden; doch, hoe zy dezelven beginnen,
„ en op welk eene manier zy zo diep in het
„ Zand indringen kunnen, is naauwlyks te
„ begrypen”.
xxvii. (27) Gaaper, die de Schaal Eyvormig, van
zam*r>a‘ agteren gerond; den Tand van het
GaaPer» Scharnier voorwaards gejlrekt en rond
heeft, met een zydelings Tandje.
Hier haalt de Ridder, thans, die bladzyde
yan zynen Westgotthifchen Reistogt aan,
welke ik zo even gebruikt heb, op de voorgaande
Soort. Zyn Ed. naamelyk , hadt aldaar
, bladz. 199, gezegd , dat die een zelfde
ware met zyne Concha fubarenaceo - Marino, ,
welke hy thans fchynt gelyk te Hellen met
die Zeeuwfche Schulpdieren, waar van de
Heer
(z7) Mye Tejta ovata posticé rotiindata, Cardinjs Dente
atirrörfiim porrecio, romndato , Dènticuloque Iatetali. Faun.
Steen. ai 27. Mya Arenaria. B a STEK Sub fee. II, p. 69. T, 7»
f* 1, 2 , 3» F, Wtstgotiv. 187.
Heer B a s t e r ons, onder den naam van VI.
Gaapers of Slikmosfelen, eene zo naauwkeu- x x x i l '
keurige afbeelding en befchryving geeft, tot Hoofd*
welke ik de Liefhebbers wyze (*). Alleen-STÜK*
lyk zal ik, bet gene zyn Ed. zo naauwkeu-
rig omtrent de beweegingen , die het Dier
met zeker Deel, de Voet genaamd, maakt,
om in het Zand te booren , en welke men,
hetzelve in een Glas met helder Zeewater
gedaan hebbende, zo zyn Ed. aanmerkt, met
pleizier befchouwen kan; hier bybrengen, als
waardoor de-düi fierheid, in welke zig L in-
n ze u s daar omtrent bevondt, geheel wordt
opgehelderd, niet alleen, maar ook de Levensmanier
van dergelyke Schulpdieren verklaard.
„ Als een Gaper o f andere diergelyke Schelpje
vis, Oegt zyn Ed.), op het Zand o f Slyk
„ ©enigen tyd, met gefloten Schulpen, flil
„ geleegen heeft, dan begint hy, evenveel
„ zynde op wat zyde hy legt, deze Voet na
„ alle kanten uit te Heken, tot dat hy het
„ Slik o f Zand voeld; dan fleekt hy die een
„ weinig in het Zand, en weet zig daar me-
v de zoo te keeren, dat de onderfle randen
, , van zyn Schulpen op het Zand leggen;
,, vervolgens fleekt hy de Voet als een flyve
„ fcherpe Punt uit en boord een holligheid
„ in
(*) Natuurkundige Uitfpannmgtn. II, D l EL , bladz. 73.
Tl. VII.
K 4