VI, Offchoon men een taamelyke overeenkomst,
Ax L ilL* naar ° °g enfchyn , moge vinden tusfehen de
Hoofd- Lighaamen der Dieren, wier bekleedzels de
stuk. Doubletten der laatfte afdeeling van dit Ger
verfchit üagt zyn, zal ik echter die der Poolfche Ha-
tcren,CS' meren, Zadelen, Winkelhaaken, Laurierbladen
o f andere Soorten , niet voor V erfcheidenhe-
den aanzien, noch aanmerken, dat ’er negenentwintig
o f een-en-dertigderley Oesters zyn,
omdat L i n n a u s zo veel Soorten optelt in dit
Geflagt. Men trekt de befchry ving van A d a n -
s o n zelfs te ver, als men verhaalt, dat hy
omftreeks Senegal zeven byzondere Soorten
van Oesters heeft waargenomen; alzo hy zelf
bekent, dat eenigen derzelven niet tot het
Geflagt der Oesteren , maar, gelyk blykbaar
is , tot de Lazarusklappen of Haanekammen
behooren, en van hem verzekerd wordt, dat
de eerde Soort alleen, die hy Gaf ar noemt,
eetbaar zy o f in gebruik tot Spyze. Dit is
de Boom-Oester, welke R u m p h i u s Stok-
Oester tytelt, en die men thans Guineefche
Oesters noemt, door haare langwerpigheid
kenbaar.
Kleur. In de gewoone Oesters is een aanmerkelyk
verfchil van Kleur. Men heeft’er, in Spanje,
die ros of rondagtig van Schaal; in Italië die
bruin zyn, en elders zwart zo wel van Vleefch
als van Schaal; doch de groenagtigèn worden
meest geagt, en niet alleen aangenaamst van
Smaak maar ook gezondst bevonden. Deeze
Groen-
Groenheid weet men ’er door Konst aan te ,
geeven, met ze te fpeenen in zekere bewaar- x ï j i . *
plaatfen , die Oesterputten genoemd worden, Hoofd-
hoedanigen men niet alleen te Petten aan de stuk.
Noordzee, en in Zeeland, maar ook, en wel
inzonderheid, aan de Engelfche Kusten heeft.
Dit zyn Gebouwen o f Plaatfen , alwaar de
Oesters in groote langwerpig®, opene Bakken,
of in Greppels van omtrent drie Voeten diep,
pp de Zandbanken, worden geworpen. Tot
een goede eigenfehap van deeze Putten wordt
vereifcht, dat ’er het Zeewater alleenlyk met
de hoogde Vloeden indroome, kunnende, naar
believen, tot zekere hoogte wederom daar uit
gelaten worden, In de eerde plaats fchuurt
dit Water de Slyk en Vuiligheid van de Oesters
a f : ten anderen ,, worden deeze Grep-
,, pels, zegt W i l l i s , door hulp der Zon-
,, nefchyn, groen, en deelen die Kleur, bin-
„ nen drie o f vier Dagen , aan de Oesters
„ mede. Men laatze echter, doorgaans, zes
„ Weeken of twee Maanden in zulke Grep-
,, pels blyven , om derk groen te worden .
Dat de werking der Zon déeze groenwording
veroirzaakt, tragt hy verder te bewyzen, en
voegt ’er by , dat de Oesters zig , by ’t in-
en uitvloeijen van het Water , t’elkens ora-
keeren , en zig niet van hunne plaats bewee-
gen, dan by koud Weer, om zig te begraa-
yen in de Slyk (*)- ^
(*) L I s T E R Anins. Angl, p. 180»
I. Deel. XV, Stuk,