VI.
Afdeel.
XLIV.
Hoofd*
STUK»
* Zie
feladz; 9.
Bevraging.
f Zie
bl. 3 5 0 .
kerlyk van verfchillende Sexen (*}. A dan-
s o n , die zig zo vlytig op het onderzoek der
Conchyliën, aan de Kust van Senegal, toegelegd
heeft, meent te kunnen verzekeren. dat
de Dieren der Doubletfchulpen, ten minften»
altemaal Hermaphrodieten zyn *. De Heer
B a ster , een niet minder oplettend Waarnee-
mer van de Zee-Schepzelen onzer Stranden,
fchynt over te hellen om te denken, o f niet
onder de Mosfelen en Oesters Mannetjes-en
Wyfjes zouden zyn. Zyn Ed. befloot zulks
uit* een Melkagtig Vogt, dat eenMosfel, die
door hem in een Flefch met fchöon Water
werdt gehouden, door hetzelve heen verfpreid-
de, en welk Water vervolgens door ’t Mikros-
koop bevonden werdt, een onbegrypelyke menigte
te bevatten van uitermaate kleine bewee-
gende Lighaampjes, die door L e e u w e n h
o e k , in de Oesters, gehouden worden voor
Mannelyke Zaaddiertjes ( t ) .
Dit zo zynde, kunnen wy eenigszins begry-
pen , om wat reden de Mosfelen zo digt en
tropswyze by elkander kruipen. Ook kan dee-
ze Onderftelling beftaan, fchoon zy , zo wel
als de Oesters en andere Schulpdieren, Hermaphrodieten
zyn t • fchoon men haare Tong
voor het Mannelyk Lid mogt houden: want
hier flegts eene befproeijing der Eijeren door
het
E is t ïK Exercit. Anat. III. p. Sö.
O) Nat, Uitfpanningtn, I. Deel. bladz. 122,
het Mannelyke Zaadvogt noodig i s , zonder
blykbaare Paaring , gelyk in véele Visfchen. ^UV;
Mooglyk ontvangt ieder Mosfel dit bevrugtend hoofd-
Zaad van anderen die zy wederom op haare stuk.
beurt bevrugt: gelyk dit opgfchynlyk vernomen
wordt in de Boomhakken.
De Eijertjes , naatnelyk , o f de Kuit der jongwer-
Mosfelen, worden in de Mosfel zelf bevrugt, ^1Ilë*
zo dat dezelve, die uitwerpende, reeds leeven*
de Mosfeitjes baart. Dit heeft de Heer B a s-
t e r. zeer duidelyk waargenomen, en afge-
beeld (*); zo dat men daar uit ziet, dat die
uitwerping als door perfmg en met eene aan-
merkelyke kragt gefchiede : ook dat het vermoeden
van L e euwen hoek geenszins plaats
kan hebben, die zig verbeeldde, „ dat deeze
„ Schulpdieren mooglyk zeker Werktuig had-
„ den, waar mede z y , als met de Hand, die
„ Eytjes zeer ordentlyk konden nederleggen
„ op haar eigen o f op een andere Schulp: op
,, die wyze als dit gedaan wordt door veeler-
„ ley vliegende Diertjes, welke, een Ey zul-
„ lende leggen , eerst een langwerpig Werk-
„ tuig voortbrengen uit het Lighaam, daar dit
„ Ey dan uit voortkomt, gelyk hy dit in de
„ Motten hadt afgebeeld.”
Niet geloofbaarer is, het gene hy van den
tyd haarer Eijerlegging verhaalt. „ De Mos-
,, felea
(*) 'Natüurk. Uitfpam, I. D. Plaat XI* Pig. 9 j U*
Dd 2