VI. gerymd, brengt ons tot befchouwing van dé
Xu f 1“ Voortteeling deezer Sehulpdieren. Sommigen
H oofd- en wel de meeften hebben gewild, dat onder
sxük. de Oesters Mannetjes en Wyfjes zyn zouden.
L i s t e r zelf befluit zulks uit zyne Waarnee-
mingen < en zegt dat de Visfchers, aan de En«
gelfche Kusten, die Oesters, welke een zwart
Broed bevatten, voor de Mannetjes houden,
en dezelven Zwartziek noemen; de genen, die
een wit Broed bevatten, voor de Wyfjes, noemende
dezelven Witziek. Dit komt daar van
daan, dat z y , op dien tyd, niet goed om té
eeten zyn. Anderen, in tegendeel, houden de
Oesters, gelyk de Sehulpdieren in ’t algemeen,
voor Hermaphrodieten, bekwaam, om zonder
Paaring voort te teelen. Dit is te waarfchyn-
lyker, om dat men geene verfchillendeTeeldee-
len in dezelven kan ontdekken.
DeEije- Wanneer men in de Voorzomer levendige
ten’ Oesters opent, zo vindt men in eenigen een
Melkwit Vog t, naar Zaad gelykende, zo dik
als Honig, doch in de meeften een dunner Vogt,
’t welke, door een Mikroskoop befchouwd
zynde, uit ontelbaare kleine Eytjes, daar in
dryvende, beftaat. In veele anderen zag L ist
e r , (die zulks te laat, in ’ t midden vanjuly,
naamelyk, d e e d t d e Kieuwen als befprengd
met een fyn Meelagtig Poeijer, dat paarfchag-
tig was van Kleur, zynde, zo hy oordeelde,
de Eytjes in volwasfenheid. De zodanigen
voor 't Mikroskoop brengende uit een Oester,
welwelke
hy op ’t end van July opende, bevondt VI.
h y , dat in ’t midden derzelven reeds het Jonge
Oestertje zigtbaar was. In ’t begin van Sep-nOOFB’
tember wederom andere Oesters openende , stuk.
bevondt hy dat ’er nog waren die witte en
anderen die paarfchagtige Eytjes hadden, en
derhalve nog niet hadden geworpen (* ) . In
st begin van Augustus nam L e e uwe n h o e k ,
in Engelfche Oesters, een menigte waar van
levendige Jonge Oestertjes , die met haare
Baardjes zulk eene beweeging in ’t Water
maakten, dat zy reeds fnel zwemmende konden
voortgaan. Deeze Oestertjes waren zo
klein, dat ’e r , naar zyne rekening, meer dan
anderhalf millioen te farnen konden huisvesten
in een Bolletje van een Duim middellyns. Dus
was het getal van deeze jongen, in een .Oester,
die boven de anderen in grootte uitmuntte
, zo onverbeeldelyk, dat hy het niet durfde
uiten. Veelen zaten tusfehen de Baarden;
anderen fcheenen aan zekere fyne Deeltjes gehecht
te zyn; anderen lagen door de Schaal
hier en daar verftrooid (f_).
De Eytjes , zegt de Heer B a s t e r , zyn wormpjes
in de Maanden July en Augustus reeds leven-
dige Oestertjes, welke de Moer tusfehen de
Baarden heeft uitgebroed, en die zy z ig ,d o o r
de enkele beweeging deezer Baarden, genoegzaam
Exercitat. JlnaMvn. III. p. 79-84.
(t) Obfervat« Microscopic* Parc. III, p. 566«
I. df.fi., xv. stuk.