VI.
A fdeel
XXX.
Hoofdstuk.
Het Dier
J.Triton
genaamd.
Plaat
CXVI. 3.
gefpitst is (*). Die, welken d’A r g e n v i l -
'l e in zyne Figuur A af beeldt, fchynen my
echter geenszins tot deeze maar tot de derde
Soort te behooren ( f ) .
De grootte vind ik nergens bepaald, doch
fchynt my die van een Hazelnoot weinig te
overtreffen. Van de zodanigen hadt de Heer
E l l i s de Afbeelding van het Dier ontleend,
welke in onze Fig. 3, op P l a a t CXVI. is
overgenomen, om dezelve met die van den
Heer B as t e r te vergelyken. Hy gebruikte
daar toe het Water - Mikroskoop van Cu f f ,
doende het Diertje, uit de Schaal gehaald zyn-
de, in een Orlogie-glaasje met Zout Water,
of hetzelve leggende op een gewoon Plaatje
Glas, en dan door een Penfeeltje met Zout
Water befprengende, zo langde Waarneeming
duurt: ’t welk de Klaauwtjes en Snuit, ver-
fcheidene Uuren agtereen, zegt [hy, in be-
weeging zal houden.-
„ Dit Dier (vervolgt E l l i s ) heeft .vier*
„ entwintig Klaauwen of Baardjes, die op
,, de volgende wyze gefchikt zyn. De twaalf
,, langften ftaan regt overend, van de Rug-
, , zyde des Diers afkomende, en allen by
3, paaren famengevoegd aan den bodem-,
„ waar zy in een gemeenen Grondfteun in-
„ geplant zyn. Deeze vertoonen zig als zo
,, veele geele gekrulde Veders, die als Hoorn
,, door-.
(*) Faun, Suecica, Ed. II. p. 51$,
(t) Zy zyn daar aangehaald.
,, doorfchynende en door Gewrichten famen- VI.
„ gevoegd zyn. Ieder Gewricht heeft, aan de
„ holle zyde, twee ryën Haairtjes. Het Dier Hoofd»
„ is, om zyne prooy te vangen, fteeds be-STUK-
3, zig met het uitftrekken en famentrekken ^ ' r °k'
„ van deeze Boogswyze Haairige Klaauwen,
,, die aan ’t zelve voor een Net verft rekken.
„ De twaalf kleinfte Klaauwen zyn nevens
„ de grooten, ter wederzyde zes geplaatst en
„ by paaren verdeeld, zittende tweeKlaauwt-
„ jes aan ééne Stam, gelyk de Schaaren o f
„ Klaauwen van een Krab. Deeze zyn buig-
5, zaamer en voller van Haairtjes dan de an*
„ deren, en fchynen aan het Dier den dienst,
„ te doen van Handen, ’t Geheele getal der
, , Klaauwen neemt trapswyze in grootte af,
„ zo voor als agterwaards, van de grootften,
,, op de Rug tot de laatfte op één naa we-
„ derzyds van vooren; welke twee laatften
„ van middelmaatige grootte zyn., De Pro-.
„ boscis of Snuit komt uit het midden van
„ den Grondfteun der grootfte Klaauwen
3, voort, en is langer dan één derzelven.
„ Het Dier beweegt de Snuit,, met groote
„ vlugheid, naar alle kanten. Zy is vaneen?
„ Buisagtige figuur, doorfchynende, en fa»
„ mengefteld uit Ringen die trapswyze, naar
3, net end toe, verkleinen, ’t welk omringd
,, is met een Kring van kleine Borfteltjes,
3, die ook beweeglyk zyn naar believen van
„ het Dier. Deeze, en andere kleine Haairt