Afdeel Ouden, fchoon in die opzigt niet zö
XXVlli*. overdaadig, hebben niettemin Kennis gehad
Hoofd, aan deeze fraayheden. P l i n i u s fpreekt van
stbk. de ongemeene Verfcheidenheid van Kleuren,
die in de Conchylien heerfcht, van het groote
verfchil der Geftalte, van het onderfcheid der
Oppervlakte: hoe fommigen rond, anderen
langwerpig, plat, halfrond, pyramidaal: hoe
eenigen glad, veelen ruuw, met uitfteekzels,
Takken> Haair, gekamd, gekruld, gehaair-
lokt zyn: hy geeft agt op de verfehillende
famenvoeging der Schulpen, welke thans een
voornaame grondflag is der Verdeeling. Maar
het maaken van dergelyke Verzamelingen was
het Werk van laater Eeuwen, toen men ontdekte,
hoe zeer de Natuurlyke Schoonheid
der Conchylien door ’t Polysten aan den dag
te brengen ware, die menigmaal dopr by-
tende Middelen, en door afflypen, wordt bedorven
o f verbasterd (*)<,
oir- De Hoorens en Schulpen, derhalve, het
fprong, ainmerkelykfte deel der befchouvving in dee-
zen uitmaakende, zo moeten wy in de eerfte
plaats agt geeven op derzelver< oirfprong eh
vorming. Men ziet wel, dat fommigen, ge-
lyk de Wormhuisjes-, Slakhoorens en Kinkhoorn
Q.a*s Artificum pilitura vltlando mlilitat, zegt Liw-
NEUs. Zyn Ed. heeft het afhaaien of afflypen, om de Op-
penrlakte te Paarlemoeren of'te Kleuren, hier mede op »c
doch die uitwerking heeft het Polystej® niet»
d e S c h u l p d i e r e n . 5
hoorens, by voorbeeld, een groote overeen- VI.
komst hebben met de Geftalte der Schepze- x x v in
ïen, die dezelven bewoonen en wien zy tot een ^oofd»
bekleedzel (trekken: des men zou mogen den- stuk,
ken, dat z y , gelykerwys dit in de Zandige
Huisjes o f Kokers van fommige Zee-Wormen
plaats heeft, uit het Slymig Vogt des Schep-
zels daar om gegroeid waren; doch in veele
anderen heeft een hyfter groot verfchil tus-
fchen de Geftalte der Hoojens en Schulpen
en die van het Schulpdier plaats. Ik neem.
de Spinnekoppen flegts, met haare uitfteeken-
de Takken, de Lazarus-Klappen , Poolfe Hamers
en dergelyken tot een voorbeeld. .Dit
heeft veelen doen twyfelen, o f het Lighaam
des Diers wel in ’t algemeen tot eene Vorm
voor de Geftalte van de Hooron o f Schulp
verftrekken kon, en doen denken, dat deeze
laatfte haaren oirfprong had in het Zaad der
Schulp dieren , die dan zouden ter wereld komen
met hun Schulpagtig bekleedzel, ’t welk
allengs verhardende den ftaat bereikte, dien
het in volkomenheid heeft.
De duifterheid omtrent de Voojitteeling
der Conchylien heeft oudtyds zonderlinge
denkbeelden ter baan gebragt: meest daar ijn
gebrekkelyk, dat men die allen over eene kam
fchoor en door geen genoegzaame Ondervingen
van de byzondere Eigenfchappen der
Schulpdieren overtuigd was. D itd e e d tA R ï-
s-t o t e l e s , in ’t algemeen, vastftellen, dat
A 3 zy