VI* „ dekoppen; ja ook wel grooter dan Hennep*
XXXII*« zaad5 benevens eenige hoekige, heldere en
Hoofd. „ en mismaakte Paarlen by elkander. Vervol-
sTuir. gens vindt men altoos grooter Paarlen in
Miyïi. 5) dë Huid, welke de Schaalen bekleedt, tus-
„ fchen de Schyven der Huid zelf ingefloo-
,, ten. De weg en voortgang, nu, der Paar.
„ len hangt ten deele af van de zitplaats in
„ de Huid, ten deele van de Geftalte der
„ Schaalen zelve. De regte weg is, van het
„ onderdeel en middelpunt des Lighaams van
,, het Dier, fcheef uitwaards tot aan den
„ Rand, alwaar de Paarl altoos volkomen
. „ ryp zit, of in de Huid beflooten zynde,
,, of vastgegroeid aan de Schaal. In ’t laat-
,, 11e geval bekomt zy haare Laagswyze toe-
„ neeming met de Schaal, zynde ook bruin
„ o f helder, naar dat het gedeelte der Schaal
,, is , by het welke zy zig bevindt : in ’ t an*
„ dere Geval wordt zy ook langs de Schaal
„ naar den Rand voortgefchooven, 5t welk
„ uitwendig de gedagte Groef veroirzaakt,
„ welke een Kenteken is van de tegenwoor-
,, digheid der Paarlen. Dat de Paarl, in haar
„ befchreeven koers , tusfchen de Huid uit-
„ waards gedreeven wordt, kan alleenlyk ver*
„ oirzaakt worden , door de gedagte naar
„ Ademhaaling zweemende beweeging: dat
„ zy Laagswys’ aangroeit komt met deStruc*
,, tuur van het inwendige bekleedzel der
„ Schulpen overeen: en haare verfchillepde
„ Ge-
- DE G A A P E R S . 173
v l
„ Gelïalte is van de zitplaats afhanglyk. In Atd^ u
de holle Schaal is zy rond , doch naar den XXXIL
’ ’ Rand voortgaande wordt zy in meer lang- ^ 0°KF° '
„ werpige en op verfcheide wyzen rondagti- paari-
ge Geftaiten gerold. Mos/di
„ Eene regte goede Paarl, derhalve, is een
„ in de onderlte deelen van de Mos fel eerst
„ aangevangen, en met derzelver Schaalagti-
„ ge natuur overeenllemmend, rond toebe-
„ reid, zeer klein en helder Rukje Paarle-
„ moer, dat door,de Levensbeweegingen des
„ Diers,' inzonderheid de Ademhaaling; te
„ gelyk met de fyne Vezeltjes tot de glinfte-
„ rende Schaal , tusfchen de Laagen der lee-
„ vendige Schaalhuid gedreeven wordt, en
„ onderwegs eene Laagswyze Jaarlykfe aan-
„ groeijing bekomt, tot dat het aan den ui-
„ terften Rand der Schaalhuid liaan blyft, o f
„ onder zynen voortgang van een Schyfje der
„ Schaalhuid wordt terug gehouden, groeijen-
„ de daarmede aan de Schulp vast, en dan
„ vervolgens daar zitten blyvcndc. Naar dat,
„ nu, deeze aangegroeide Paarlen een langer
„ tyd in de Schaal gezeten hebben, zyn ook
„ de Laagen boven aan dezelven menigvuldig
,, over de Paarl zelve heen vermeerderd, zo
„ dat zig eindlyk aan de Schaal als een Bo-
„ chel vertoont, en, wanneer men dezelve
„ opent, daar in een graauwagtige Paarl ge-,
„ vonden wordt. De vast gegroeide zyn ook
„ altoos digt aan den Rand gedreeven, waar
,, de