VI.
'Afdeel.
XXXI.
Hoofdstuk.
, , men het in de Figuuren pp myne Zesen»
,, twintigfte Plaat, kan befchouwen” .
Verfchéide Autheuren hadden opgemerkt , dat
de Schulpdieren, die men, aan de Kusten van
Italië en Provence, uit Steenen haalt, beter
vanrfmaak zelfs dan de Oefters zyn, Blon-
d e l voegt ’er b y , dat te Toulon Steenen
zyn, die keurlyke Oesters Uitleveren. Anderen
maakten ’er Mosfelen en veelerley andere.
Doubletten yan. d’A r g e n v i l l b zelf ver-
fcheide zulke Steenen, zo in de Haven van
Toulon als in die van Ancona, aan ftukken
Baande, om den Vifch te kunnen eeten, be-
vondt die altemaal Tweekleppig in harde Stee»
nen ingekast en geen Opening uitwaards hebbende,
dan een klein Gaatje. Men vindt ’er
ook wel Oesters, zegt hy, in Gaten van dp
Klippen onder Water, doch die Gaten zyn
doordezelven niet gemaakt. Voorts wordt door
hem verzekerd, dat gedagte Doubletten een
geheel andere Geflalte hadden dan de Mosfelen;
gelykende naar een Cylinder, die aan de
twee Enden naauwkeurig fluit. ,, Die van
s> Rochelle, Poitou en van Engeland, (zegt
, , h y,) hebben zes Stukken. Men brengt ’er
„ uit Amerika, die geheel wit zyn, van zes
,, o f agt Duimen lang en dik naar evenre-
,, digheid, altemaal Zeskleppig. Daar zyn dan
33 zekerlyk twee Geflagten van Pholaden, het
3, eene met z e s , het andere met twee Klep-
,, pen. I.
, pen, zonder die te willen verwarren met ^ V L
de Oesters en Scheeden of Mesfehechten, xxxl#
s’ waar van de Smaak ’er naby kan komen, Hoofd-
”, doch wier verfchil zeer aanmerkelyk is, zo 6TUK*
” in de Geflalte als in de Eigenfchap van voor
” zjg zelf een Gat uit te hollen in de Steen,
en geen Water in te neemen dan door een
„ zeer klein Buisje”. jj-
De ongemeene kleinte van dit Gaatje wordt
wederom, ten opzigt van de Engelfche Pho-
laden, in twyfel getrokken door L is t e r ,
die ook getuigt, dat zy aan de beide Enden
gaapen, kunnende zig daar niet fluiten (*)•
Haare zonderlinge Eigenfchap , om in den
duister Licht te geeven als de Phosphorus;
zodanig, dat zig dit Licht in de Mond der
geenen die ze kaauwen, aan de Handen, en
zelfs door afvallende Druppelen op de Klee-
deren en op den Grond vertoont, daar P l i *
n i u s van fpreekt, is, zo wel als haar Steen-
boorend vermogen, door den Heer R eau-
mür bevestigd (t)«
De Kenmerken van dit Geflagt, door L i N- Kenmcf.
Ma u s opgegeven, zyn, Het Dier behoortken*
tot de Zee-Scheeden ( Ascidicz). De Schaal
beftaat uit twee Kleppen, die van elkander
wyken, met kleintjes daar by komende, die
van ongelyke Geflalte zyn, aan het Schar»
nier,
(*) Exereit. ^Anatom, III. p. $9-
(t> Hist. &- Mem, de ÏMcad. Royale des Scientts > de
!*An. 1712. p. u 6.
I. Deel, xv.Sim»