'AfpeÊ ^ aat Schaal de grootfte moet zyn.’
JjfXvjIIt Dit is ook, wanneer men de geduurige aan-
Hoofd- groei jing in aanmerking neemt, zeer geloof-
^Tu^‘ baar. E n , gelykerwys de Beenderen door
het Vogt van hunne Buisjes groeijen, zo heeft
in de Schulpen, o f wel in de Plaatjes, waar
z y uit beftaan, door middel van de Buisagd-
ge V ezelen, het zelfde plaats: terwyl de Mt-
wendige Oppervlakte gedekt is met een Le-
deragtig meer o f minder dik o f dun Vlies,
dat met het Beenvlies, in de Menfehen en
Viervoetige Dieren, overeenkomftig is.
L i s t e r ( * ) onderftelt, insgelyks, dat de
Schulpen en Hoorens beftaan uit Schaaltjes
o f Plaatjes, en dat deeze uit Euisagtige V e zelen
famengefteld z y n ; doch is aangaande de
Stofte, uit welke de Schaaltjes en Vezelen
voortkomen, eenigermaate van verfchillend
denkbeeld. Hy onderftelt een Levens-Vogt,
- in de Vezelen, als in zo veele Uitwerpende
Vaten, gedreeven, en aldaar door zyne ver-
■ fcoevinge, dewyl het zig buiten den loopbaan
der circuleerqnde Vogten bevindt, allengs verhard
wordende. Hy neemt zyn bewys daar
ygn, dat het L e v en s -V o g t, het Dier door-
gefneeden hebbende, daar uit geloopen, zagt-
jes gekookt zynde tot een Klonter ftplt, en
eene Melkagtige halfdoorfchynende Kleur aan^
seernt: willende dat de S to f, waar uit de
Schulp
Exercit, Analom, III, p, i j j .
Schulp door verdikking en verharding aan- VI.
groeit, een Levens - Vogt z y , met een Steen- x x v i l l
Inaakend Vogt vermengd. Wat nu de Veze-HooFD-
len z e lf , en de Schaaltjes daar uit famenge-STüK*
lymd, betreft: deeze zouden by den oirfprong
van ieder Dier, zo veel ’t getal en de geftaltc
aangaat, geformeerd zyn.
Hier mede ftrookt, -t gene S t e n o fchryft verklaard
van de Paarlen. ,, Tusfchen de Rokken
„ Plaatjes der Paarlen, en de Schaaltjes z e lf
der Paarldraagende Schulpen, is alleenlyk
, , dit verfehil; dat in de Schaaltjes de Veze-
,, len als in een zelfde Vlakte gelegen zyn ,
, , terwyl die der Paarlen zodanig zyn gq-
„ plaatst, dat zy met het eene end ftrekkeu
, , naar derzelver middelpunt, en met het an-
, , dere end aan de Klootronde Oppervlakte
,, komen” . Op de zelfde manier brengt L ist
e r zyn befluit van de Paarlen tot de Schulpen
over. De Paarlen, nu, komen niet buiten
’t Dier, maar in het Lighaam van het
Dier z e lf voort, daar geene doorwaafeming
noch toegang van de vrye Lugt plaats heeft,
zodanig dat men de Paarlen zou kunnen zeggen
verfteend te zyn o f door Steen wording geboren.
Het gene dë Heer. K l e i n , van wien ikDeschaai
dit ontleend heb, van de Paarlen ze gt, heeftBufsagtigé'
een dubbele beproeving noodig. W y zullenVezelen-
in *t vervolg derzelver vorming nader ophelderen.
De Steenwording gefcliiedt ook zeer
dik wils in de Lighaam en en zonder toegang
B s van