yi.
Afdeel.
XL IV.
Hoofd*
stuk.
Inwendigi
dcelen.
kunnen vast hechten met haare Draaden; doch
dat zy uit vrees, dat dezeiven te oud o f te
zwak mogten worden , wederom nieuwe fpin-
nen; fchynt wat veel begaafdheid en overleg
te onderftelleh in deeze Schepzelen.
• ’t Is byna een Eeuw geleeden, datdeZeeuw-
fche Doktor de He id e eene Ontleding van
den Mosfel uitgaf, welke tot nog toe de beste
is, die men heeft; Hoe gemeen ook, immers
, deeze Schulpdieren zyn, zy worden
zelden met een Ontleedkundig Oog befchouwd i
waar toe mooglyk het gemeene zeggen wel
iets gedaan heeft, dat men een Mosfel, onder
’t eeten, niet moet bekyken. Hy heeft waargenomen
, dat zy , behalve de Tong , eeiï
Maag, Darmen en Lever; ja een foort van
Hoornen hebben , welke zy kunnen uitfteeken
en intrekken even als de Slakken doen. Twee
Paar Spieren hebben zy tot fluiting van de
Schulpen, die aan ’t Scharnier door een taai jen
Band famengehecht zyn, welke fchynt te dienen,
om door zekere Veerkragt de Mosfel te
doen gaapen. Voorts loopen nog veele Spier*
agtige Vezelen door haar Lighaam heen. Hy
geeft een Mond of Bek aan dit Schulpdier,
van welke een Spieragtige Band afkomftig is ,
die zig hecht aan de binnenfte Monden der
Schulpen,, en dezeiven geheel en al omzoomt.
Voorts heefc het Dier wederzyds Kieuwen ,
welke zo dunalsSpinnewebbenzyn , beginnende
van de Keel en tot den Aars doorloopende.
Men
Men noemtze Baarden, behalve welken aan YV ^
den Bek nog vier Vederagtige o f gepluimde xlivV
Vezelen * zyn. Hoofd.
In alle die Deelen* behalve het Vet en de STUK-
Spieren, heeft hy zekere drillende of beeven-*
de beweeging befpeurd, die hy Straalagtige
noemt, om dat zyby wyze van Straalen voort-Tniiend«
komt uit den geheden omtrek der Baarden. gf,^e.e’
Zy houdt eenige Dagen ftand, wanneer men J j jg *
de Baarden in Zeewater bewaart. Ook komt
zy* ’er weder in , wanneer men de Baarden i
niet al te droog zynde geworden, op nieuws
bevogtigt: • Door die beweeging werpen de
Mosfelen, uit de Baarden, zegthy, eene overvloedige
Wateragtigheid, daar rondagtige Bolletjes
in dry ven; doch nooit hadt by befpeurd 4
dat Lugtbelletjes van haar uitgeworpen wer*
den.
Dit brengt ons tot de Voortteeiing der Mos- seu,
felen. De Ouden meenden, of dat zy van zelf
voortkwamen, of dat zy op de wyze der Bol*
planten haar Geflagt vermenigvuldigden ; de-
wyl men dikwils kleintjes op de groote Schub*
pen of aan dezeiven vondt zitten. Tot heden
toe is haare manier van Voortteeiing duifter.
L ister vermoedde, dat zy van beiderley Sexe
§ waren, om dat zy allen een zelfde T eellid § Ana?t
hadden ; zynde daar tegen de Oesters, Kok-*3"**
haanen en Rivier-Mosfelen, volgens hem, ze-
Dd kef*