VI.
2e kan gebruiken , hoewel delndiaanenook zeer
" verflingerd zyn op het Vet, daar aan zittende,
. ’t welk een geele Klomp uitmaakt. Daar onder
iegt een Zak van zwart Slym, met Zand en
Steentjes gemengd, dat men -t Papaver noemt
in de Schulpdieren, en waar van dezelven gezuiverd
A f d e e l
XL.
H o o fd -
STU-'C.
Paarde-
V M .
Taarlagtig
.Steentjes,
moeten worden, even als de Visfchen
van de Gal, wanneer men ze tot Spyze wil
bereiden.
;e Deeze Doubletten zyn, zo wel als de Fonteinbakken
,• nog om een andere reden merkwaardig.
In de gedagte Pees o f liever in de
Vleezige Schyf, daar om heen leggende, worden
fomtyds Steentjes gevonden, die oneffen
en hoekig zyn, eft meerendeels geelagtig. R u m-
p h i o s noemtze Chamites, als Steentjes van de
Oumz, in ’t Maleitfch, zegt hy, Mesticabia
garu genaamd. „ In de Amboinfche, voegt
,, hy er b y , vindt menze weinig, maar meer
p in de Makasfai fche en Papoefche. Zelfs in het
„ gerookte Vleefch van deeze Schulpdieren,
„ daar te Lande Dendeng genaamd, badt hy
, , kleine half doorfchynendeaangetroffen. Die
, , niet boven een Erwt dik zyn, zyn de zui-
,, verfle en witfle, maar, die de grootte van
„ een Knikker hebben,zyn hoekig en vuilwit.
n Die met visfchen en Schulpen zoeken de kost
p, te winnen, draagen deeze Steentjes gaarn by
„ zig: want de Amboineezen vallen wat byge»
,, loovig, om deeze groote Schulpen in hunne
„ Vaartuigen over Zee te’ voeren, vreezende
s) dat
,, dat zy anders Storm en Onweer zouden on* ;VI.
,, derhevig zyn. In de grootfte Schulpen
„ vindt men altyd maar één zodanig Steentje, h o o f d -
„ dat dan ,dikwils de grootte heeft van een stuk.
„ Turkfe Boon * doch in de Papoefche en Ke-
,, ramfche Schulpen komt nog een andere Cha.
„ mites voor, langwerpig als een klein Vin-
„ gertje, fchoon wit van Kleur, en met een
„ roodagtig rond Bolletje aan ’t end, dat een
,, Paarlagtigen weerfchyn heeft”.
Zo ziet men dan, dat deeze Steentjes min o f
meer overeenkomen met de Mosfelpaarlen; ’t
gene daar door bevestigd wordt, dat R um-
p h i u s ChamtE gehad heeft, die vanbinnen,
aan de onderfte Schaal, een Uitwas hadden ,
zeer hoekig en kartelig, fchier als een Haane-
kam, en van zelfftandigheid als de Chamites.
Dergelyke, immers, ontmoet men in fommige
van binnen gepaarlemoerde en Paarldraagende
Schulpen, ’t Verfchil der Stoffe, derhalve,
doet deeze Steentjes vertchillen van de Paar-
len, en ik twyfel niet o f diegenen, welken
fonimigen Perli de Concona o f Schulp - Paarlen
noemen, daar ik ’er twee van heb als ordinaire
Baggen groot en Melkwit van Kleur, zullen
yan dergelyken oirfprong zyn.
( i 57) Kom-Doublet, die de Schaal byna CLvir.
Hart- chama - antiquata.
( 157) Chama Testa fubcordata , Sulcis longitudinalibus *
T* J Striig
I. Ceel xv. Stus.